Dutch example sentences with "paard"

Learn how to use paard in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

Men moet het paard niet achter de wagen spannen.

Eigenlijk wilde ik een jonkvrouw zijn in een toren die bewaakt wordt door zeven draken, en dan zou een prins op een wit paard alle draken hun kop afhakken en mij bevrijden.

Wie paard of vrouw zoekt zonder gebreken, die mag zijn werk wel in de steek laten en bedenken dat zijn bed en stal voor eeuwig leeg zullen blijven.

Ik heb honger als een paard.

Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken.

Een schurftig paard vreest de roskam.

Het beste paard struikelt wel eens.

Het beste paard van stal wordt overgeslagen.

Het hinkende paard komt achteraan.

Het oog van de meester maakt het paard vet.

Het paard ruikt de stal.

Jong te paard, oud te voet.

Men moet een paard de rug niet stuk rijden.

Vertrouwen komt te voet en gaat te paard.

Waar het paard aangebonden is, moet het vreten.

Hij reed te paard naar de zee.

Het is te laat om de staldeur te sluiten als het paard inmiddels al is weggelopen.

Een gegeven paard mag je niet in de bek kijken.

Een wijze heeft eens gezegd "Als Esperanto een kunstmatige taal is, dan is mijn auto een kunstmatig paard".

Het bruine paard is snel.

Een gekregen paard kijkt men niet in de mond.

De jongen reed voor het eerst op een paard.

Onze buurman kocht zich een schattig paard.

Hij is zo sterk als een paard.

Dit is mijn paard.

Het paard brak zijn nek toen het viel.

De twaalf dieren van de Chinese dierenriem komen van elf diersoorten die in de natuur voorkomen, met name de rat, os, tijger, konijn, slang, paard, aap, haan, hond en varken, en ook de legendarische draak; ze worden als kalender gebruikt.

Het paard springt.

Dit is een paard.

Als deze organisatie zo blijft zal ze binnenkort bankroet gaan. Haar herstel is zo moeilijk als van paard wisselen terwijl je een beek oversteekt.

Het gras groeit goed, maar het paard is al dood.

Een veulen is een onvolwassen paard; een kuiken, een onvolwassen kip; een kalf, een onvolwassen rund; een vogeljong, een onvolwassen vogel.

Deze man heeft een paard.

De hoefsmid bracht het hoefijzer op de hoef van het paard aan, terwijl het hoefijzer heet was.

Zadel mijn paard.

Het paard heeft zijn ruiter uit het zadel geworpen.

Er kwam een prins op een wit paard.

Ik heb zoveel honger dat ik een paard kon opeten.

Vertrouw geen os vanaf de voorkant, het paard niet vanaf de achterkant en de mensen van beide kanten.

Vertrouw geen os vanaf de voorkant, het paard niet vanaf de achterkant en de mensen van alle kanten.

Mijn paard is wit.

Beter een blind paard dan een lege halster.

Het witte paard is hoger dan het zwarte.

Het paard is zwart.

Een zwart paard loopt langzaam langs de oever van het meer.

Zijn paard sprong over het hek.

Het is te laat om de schuurdeur te sluiten als het paard er al vandoor is.

Dat paard is van Tom.

Dat is Toms paard.

De schaakstukken zijn: pion, paard, loper, toren, koningin en koning.

Waar is mijn paard?

Dat is mijn paard.

Het paard stopte en weigerde verder te gaan.

Ik zie jouw paard.

Ik zie uw paard.

Dat paard is wit.

Het is eenzaam in het zadel sinds het paard is overleden.

Ik hinnik als een paard.

Tom gaf zijn paard een beetje haver.

Mijn paard houdt van appels.

Het is het beste paard van de stal.

Een paard eet geen komkommersalade.

Het paard van de begraafplaats is dood.

Waar is jouw paard?

Kijk naar die ridder op het paard.

De prins wil een wit paard.

Waarom wil je een paard?

Waarom wilt u een paard?

Waarom willen jullie een paard?

Waarom wil Tom een paard?

Het is geen paard.

Het is een paard.

Het paard is van mij.

Dit is zijn paard.

Dat is zijn paard.

Het paard van de prinses heette Falada en kon spreken.

Ik gaf mijn paard water.

Hij gaf zijn paard water.

Tom gaf zijn paard water.

Zij gaf haar paard water.

Maria gaf haar paard water.

Wij gaven onze paard water.

Zij gaven hun paard water.

Het hoefijzer van Toms paard is losgeraakt en hij heeft de hoefsmid gebeld om het euvel te herstellen.

Ga op het paard.

Hij borstelt het paard.

Hij viel van het paard.

De Grieken bouwden een houten paard.

Het dozijn dierentekens in de Chinese dierenriem komen van de elf soorten dieren die in de natuur voorkomen: de rat, de stier, de tijger, de haas, de slang, het paard, het lam, de aap, de haan, de hond, en het varken - en de mythische draak; ze worden gebruikt als een kalender.

Heb je ooit paard gereden?

Het paard van Napoleon was wit.

Wil je een mooi paard?

De vrouwelijke soldaten gaan te paard met de honden naar de kamelen.

Mijn paard is zwart.

Ik heb geen paard.

Ik viel van mijn paard.

Je moet het paard niet achter de wagen spannen.

Maria heeft haar prins op het witte paard gevonden.

Laten we het paard niet achter de wagen spannen.

Dit paard is wit.

Het paard is niet wit.

Also check out the following words: achter, dicht, bij, raam, Welke, Masao, liep, weg, zin, geld.