Dutch example sentences with "langzaam"

Learn how to use langzaam in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

Ze verdween langzaam in het nevelige bos.

De treinen in Servië zijn verschrikkelijk langzaam.

De Roemenen uit Transsylvanië spreken heel langzaam.

Haast je langzaam.

De pijn wordt nu langzaam minder.

Haast u langzaam.

Het papieren vliegtuig gleed langzaam naar de grond.

Hij ging langzaam de trap op.

Hoe uitgehongerd je ook bent, je moet langzaam eten.

We liepen langzaam langs de weg.

De verliezende ploeg verliet langzaam het veld.

Werk langzaam.

Rij langzaam.

Spreek langzaam en duidelijk.

Mijn moeder spreekt langzaam.

Slakken bewegen zich langzaam voort.

Ze liep langzaam van ons weg.

De auto naderde heel langzaam de douane.

De parachutisten zweefden langzaam naar beneden.

Ik opende de deur langzaam.

Tom rijdt te langzaam.

De tijd ging erg langzaam voorbij deze week.

Spreek langzaam!

Je begint langzaam op mijn zenuwen te werken.

Een zwart paard loopt langzaam langs de oever van het meer.

Tom wordt langzaam beter.

Tom ging langzaam de trap op.

Tom liep langzaam de traptreden op.

De blinde man liep langzaam.

De zon verdween langzaam onder de horizon.

Spoed u langzaam!

Klim langzaam omhoog, Tom!

Sterf langzaam!

Het is langzaam tijd voor je aangifte inkomstenbelasting.

Ik zag de auto langzaam om de hoek verdwijnen.

Ga langzaam.

Maria gaat langzaam.

Zij gaat langzaam.

Jullie gaan langzaam.

Ik leer Iers langzaam.

Eet langzaam!

Langzaam!

Tom eet langzaam.

De ballon ging langzaam omhoog.

We reden te langzaam.

Loop langzaam.

Tom leest langzaam.

Hij loopt langzaam.

Eet langzaam.

Tom schrijft langzaam.

Ik eet langzaam.

Hij liep langzaam.

Ik liep langzaam.

Je liep langzaam.

U liep langzaam.

Zij liep langzaam.

We liepen langzaam.

Jullie liepen langzaam.

Ze liepen langzaam.

Langzaam alsjeblieft.

Ze bleef achter omdat ze erg langzaam liep.

Spreek langzaam.

Het onweer trok langzaam over het gebied.

Slakken bewegen langzaam.

Slakken zijn langzaam.

Deze groenten koken langzaam.

Ik leer langzaam.

Tom vertaalt langzaam.

Hij liep langzaam de trap op terwijl hij om zich heen keek.

Mijn oma praat langzaam.

Hij beëindigde langzaam de race.

Ik denk niet dat Tom langzaam is.

Loop langzaam!

Langzaam aan, alsjeblieft.

Ze gingen langzaam vooruit.

Ga langzaam!

Langzaam aan!

Leer langzaam.

Hij leert langzaam.

Zij leert langzaam.

Ga langzaam vooruit.

Wandel langzaam.

Adem langzaam uit!

Langzaam uitademen!

Deze tractor rijdt langzaam.

Rij langzaam!

Spreek alsjeblieft langzaam!

Tatoeba is langzaam vandaag.

Langzaam.

De gletsjer beweegt langzaam.

Mijn geduld raakt langzaam echt op.

Tom werkt langzaam.

Tom spreekt langzaam.

Tom rijdt langzaam.

Dicaeopolis loopt langzaam zijn huis uit.

We aten langzaam.

Ze werken erg langzaam.

Ik zal heel langzaam gaan.

Hij liep langzaam opdat de kinderen hem konden volgen.

Ik deed dat langzaam.

Ik heb dat langzaam gedaan.

Also check out the following words: beloofde, trouwen, werk, afmaken, controleer, woordenboek, partijleider, beroemd, geleerde, Hoelang.