Dutch example sentences with "staat"

Learn how to use staat in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

Op onze website, http://www.example.com, staat alle informatie die je nodig hebt.

Ierland staat bekend om zijn kant.

Ik denk dat de zaak er wat anders voor staat wanneer je hierover nadenkt op de lange termijn.

"Waar staat je huis?" "Daarzo."

Het geluk staat de dapperen bij.

Zwart staat je goed.

Alles staat op zijn kop.

Het symbool "&" staat voor "en".

Er staat een vreemde man voor het huis.

Eh, meneer... Wat op het bord staat, is geen exponentiële functie, maar een goniometrische...

Die stropdas staat je erg goed.

Jouw naam staat bovenaan de lijst.

Mijn taal staat niet op de lijst!

Mag ik even bij dit kastje? Je staat een beetje in de weg.

Deze kleding staat je goed.

Sinds jaar en dag staat hij iedere dinsdagmorgen op de markt met zijn viskraam.

In het Stalinistische tijdperk werden gevangenen in concentratiekampen slaven in dienst van de staat.

Dit kerkhof heeft zelfs een eigen site, en daarop staat een pagina "Nieuws". Kunnen jullie het je voorstellen, nieuws van de begraafplaats?!

Het heeft niks met mij te maken, staat gelijk aan dat ik hier niet hoef te zijn. Daarom ga ik hier weg, ongeacht wat er gezegd zal worden.

Valt de boer dood van de tractor, staat aan de bosrand een reactor.

Deze jurk staat u erg goed.

Het Towadameer staat bekend om zijn schoonheid.

Er staat een oude toren midden in het dorp.

Mijn huis staat in de buurt van het station.

Groen staat je erg goed.

Zijn pruik staat scheef.

Groen staat je goed.

Mijn moeder staat nooit vroeg op.

De mensen die in dat land woonden, waren niet in staat om hun leiders tegen te spreken.

We zullen binnenkort in staat zijn om jou in de gevangenis te plaatsen.

Wij zijn niet in staat om dat te doen.

Hij zou in staat zijn dat te doen.

De Eiffeltoren staat in dezelfde stad als het Louvre.

Zijn huis staat aan de andere kant van de brug.

Het heidendom staat veel dichter bij de natuur dan het christendom.

Er staat geen wind vandaag.

De zoon staat naast de vader.

Aan de hemel staat de mooie zon.

Op het labeltje aan mijn sjaal staat: "Binnenstebuiten wassen en strijken." Ik vraag me af hoe ik dat moet doen.

Het heeft vier poten, is van hout en staat in de keuken.

Dit polshorloge staat mij niet aan.

Mijn hoofd staat niet naar leren.

Als je niet met je voeten bij de grond kunt, moet je het zadel verstellen, want dan staat het te hoog.

Aan het stuur van dit schip staat een hond.

Hij staat erop nog een spel te spelen.

Als je erop staat, drink ik er nog een.

Vragen staat vrij, het weigeren staat erbij.

Vragen staat vrij, het weigeren staat erbij.

Als je in staat bent om met jezelf te spotten, deert de spot van jaloerse mensen je niet meer.

De radio staat te luid. Kunt ge hem niet wat stiller zetten?

Hij is in staat Japans te spreken.

Dat staat u goed.

Er staat een ventilator op de tafel.

Dit kleed staat u goed.

Mijn huis staat op een heuvel.

De staat, dat ben ik!

Het hotel staat op een berg.

Haar houding staat mij tegen.

De grote kookpot staat op de keukentafel.

Deze broek staat mij goed.

De jongen die daar staat is mijn zoon.

Moeder staat vroeger op dan alle anderen van de familie.

Uw plan staat me erg aan!

Tussen woord en daad staat een hoge berg.

Het is duidelijk wat er nu te doen staat.

Zijn huis staat dicht bij de ondergrondse spoorweg.

De wet staat vol tegenstrijdigheden.

Voor het huis staat een boom.

Mijn zuster Susan staat elke morgen vroeg op.

Dat badpak staat u goed.

De mens is het enige dier dat in staat is te spreken.

Het staat mij niet aan.

Er staat een sterke wind en ik kan niet snel gaan.

Alhoewel ze vleugels hebben, zijn auto's nog niet helemaal in staat om te vliegen.

Gewoonlijk staat hij om zes uur op.

Zijn villa staat aan de oever van een meer.

Deze gitaar staat hem aan.

Mijn grootvader staat vroeg op.

Deze rode pullover staat u goed.

De fiets die daar staat is van mijn broer.

Geen enkele ervan staat mij aan.

Dit televisietoestel is in slechte staat.

Hoe laat staat gij op?

De naam van Darwin staat in verband met "De oorsprong der soorten".

Er staat een radio op de tafel.

Het teken '&' staat voor "en".

Groen staat Alice goed.

Het geluid staat erg hard.

Hij staat boven alle verdenking.

Uw naam staat bovenaan op de lijst.

De jongen is in staat tot diefstal.

Ken je het meisje dat aan het raam staat?

Elke staat had slechts één stem.

Computers zijn in staat tot het verrichten van extreem moeilijk werk.

De informatie staat in een bestand op mijn computer.

Een majoor staat boven een kapitein.

De stoel staat dicht bij de deur.

Hij staat op het podium.

Carol staat elke ochtend vroeg op.

Hij is geboren in de staat Georgië.

De man die daar staat is mijn vader.

Also check out the following words: vrij, waardigheid, rechten, begiftigd, verstand, geweten, behoren, jegens, elkander, broederschap.