Dutch example sentences with "wonen"

Learn how to use wonen in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

Het merendeel van de mensen die met een vork eten, woont in Europa, Noord-Amerika en Latijns-Amerika; mensen die met stokjes eten, wonen in Afrika, het Nabije Oosten, Indonesië en India.

Het is handig om zo dicht bij het station te wonen.

Mensen die met een vork eten, wonen voornamelijk in Europa, Noord-Amerika en Latijns Amerika; mensen die met stokjes eten, wonen in Oost-Azië, en mensen die met hun vingers eten wonen in Afrika, het Nabije Oosten, Indonesië en India.

Mensen die met een vork eten, wonen voornamelijk in Europa, Noord-Amerika en Latijns Amerika; mensen die met stokjes eten, wonen in Oost-Azië, en mensen die met hun vingers eten wonen in Afrika, het Nabije Oosten, Indonesië en India.

Mensen die met een vork eten, wonen voornamelijk in Europa, Noord-Amerika en Latijns Amerika; mensen die met stokjes eten, wonen in Oost-Azië, en mensen die met hun vingers eten wonen in Afrika, het Nabije Oosten, Indonesië en India.

Ik weet mijn adres nog niet, ik ga een tijdje bij mijn vriend wonen.

Ik weet mijn adres nog niet, ik ga een tijdje bij mijn vriendin wonen.

Ze wonen vlakbij.

Ze wonen in de buurt.

John kan nu niet in Londen wonen.

In Wit-Rusland wonen aanhangers van verschillende religies.

Peter hoeft de vergadering niet bij te wonen.

Ze hield er niet van om in de stad te wonen.

Ik was van in het begin al niet van plan om in een grote stad te wonen.

Ik ben van plan om in de stad te gaan wonen.

Eten met een gezin in Peking, skilopen met een goede vriend in Polen, met een hartsvriendin in Belgrado wonen - dat zou ik zeker niet gedaan hebben zonder Esperanto.

Wij wonen op de planeet Aarde.

Ze wonen in een groot huis.

Wanneer zal je huis klaarkomen om erin te gaan wonen?

Toen ik hier pas was komen wonen, was er hier vlakbij een rotonde waarbij je rechts moest voorsorteren om linksaf te slaan. Die was vast door een Belgische aannemer gebouwd.

Dieren wonen in het bos.

Ik trachtte te weten te komen hoeveel mensen er echt wonen in deze stad.

Hij kwam in mijn buurt wonen.

Ze beschouwde Canada als het ideale land om te wonen.

Ze wonen in deze stad.

Mijn ouders wonen in Windhoek en ik woon in Lüderitz.

Ze wonen aan de overkant van de rivier.

Mijn ouders wonen in Kioto.

In Alaska wonen miljoenen wilde dieren.

Onder het huis van mijn buur wonen enkele wilde katten.

In het huis wonen twee gezinnen.

Wij wonen in de Verenigde Staten.

Ik begon te wennen aan het wonen in de Verenigde Staten.

Mayuko verdraagt het niet alleen te moeten wonen.

Dit huis is heel gerieflijk om in te wonen.

Dit huis is te klein om in te wonen.

De mensen die hier wonen zijn onze vrienden.

Veel beroemde artiesten wonen in New York.

Mars is een veelbelovende plaats waar we misschien kunnen wonen.

Ik wil niet op de maan wonen. Overdag is het daar te warm, 's nachts veel te koud.

Voor Esperanto zijn communicatiemiddelen zelfs nog meer nodig, omdat esperantisten zeer verspreid over de hele wereld wonen.

We wonen in de buurt van een grote bibliotheek.

We wonen in een huis.

In Tokio wonen allerhande mensen.

Het is vijf jaar geleden dat we hier zijn komen wonen.

Meer mensen wonen in het noordelijke gedeelte van de stad.

Haar ouders wonen op een camping.

We wonen in de buurt van de grens.

We wonen dicht bij het station.

Waar wonen jullie allemaal?

Ze heeft twee zussen die allebei in Tokyo wonen.

De reden dat ik prefereer naar Japan te gaan, is dat er in Japan hardwerkende mensen wonen met een oprechte personaliteit.

Hij weet waar we wonen.

Ik zou graag in New York willen wonen.

Hij had geen plek om te wonen.

Kom jij van een planeet waar alleen vrouwen wonen?

Wonen er veel mensen in jouw stad?

Je kan niet op dat eiland wonen.

Het is onmogelijk op dat eiland te wonen.

Je hoeft niet elke discussie waarvoor je bent uitgenodigd bij te wonen.

Mijn ouders wonen op het platteland.

Tom en Mary wonen in een bungalow.

Waarom denk jij dat Tom verkiest op het platteland te wonen?

Ik zou graag in Frankrijk wonen.

Ik woon in een stad, maar mijn ouders wonen op het platteland.

Wij wonen in huis nummer vijftig, bij de supermarkt.

Zij en haar vriend wonen samen.

Ze heeft twee zusters. Allebei wonen ze in Kioto.

"Waarom ga je naar Japan?" "Om een conferentie in Tokio bij te wonen."

Ze wonen daar.

Vind je het leuk om in Boston te wonen?

Ben je er al aan gewend geraakt om in Boston te wonen?

Mijn vriend wil in Azerbeidzjan wonen.

Wat gezondheid betreft is Tokio geen goede plaats om te wonen.

Zij wonen in een huis.

Gedurende een maand zal ik bij mijn oom wonen.

Ik wil in Brazilië wonen.

Eerst moeten we te weten komen waar ze wonen.

In Japan wonen is duur.

Hier wonen twintig families.

Ik wil graag in IJsland wonen.

Twee families wonen in hetzelfde huis.

Ik wil in Italië wonen.

Hij zou eigenlijk bij mij moeten wonen.

Ze wonen hier al tien jaar.

Wij wonen op de zesde verdieping.

We wonen op de zesde verdieping.

Wil je in Mumbai wonen?

Wilt u in Mumbai wonen?

Ze wonen in de buitenwijken.

Waar wonen jullie?

Waar wonen Mary en Tom?

Jij gaat in de stad wonen.

Twee gezinnen wonen in hetzelfde huis.

Tom besloot dat hij in Boston wilde wonen.

We wonen in de buurt van de school.

Hij zou in Nagano moeten wonen, dus wat doet hij op Station Tokio?

Zij wonen in een klein huis.

Ik wou dat ik bij jou in de buurt kon wonen.

Ze wonen aan de andere kant van de weg.

Hier wonen twintig gezinnen.

Also check out the following words: omgekeerde, kleine, Martin, rustige, kindertijd, Atlanta, Georgia, verdien, €100, appartement.