Dutch example sentences with "park"

Learn how to use park in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

Wat vind je ervan om een wandeling te maken in het park?

Ik ben mijn paraplu ergens in het park verloren. Ik moet een nieuwe kopen.

We zaten op een bank in het park.

Yumi gaat naar het park om tennis te spelen.

Vroeger speelde ik met mijn zus in het park.

Ik ga naar het park.

Mogen we rolschaatsen in dit park?

Mijn vader gaat een wandeling maken in het park.

Er zijn veel mensen in het park.

Er waren veel mensen in het park.

Als het zo lichtjes regent, ga ik graag wandelen in een park.

's Nachts viel er een flink pak sneeuw. De volgende morgen verschenen op de straten oma's met kleinkinderen op sleetjes, en 's middags na schooltijd barstten in het park de sneeuwballengevechten los.

Hij wandelt graag in het park.

Ik zag een jonge men liggen op de bank onder de kerselaar in het park.

Wij plantten een spar in het park.

Vogels zingen hier en daar in het park.

Toen hij terug bij kwam, lag hij in het park.

Er zijn veel vogels in dit park.

Drie kinderen speelden in het park.

We hebben haar toevallig ontmoet in het park.

Ik ben deze morgen naar het park geweest.

Mijn vader wandelt in het park.

Ik ben gisteren in het park geweest.

Bill gaat vaak naar het park.

Op het bordje in het park stond geschreven "Niet op het gras lopen!"

Hij houdt van wandelen in het park.

Toen hij bijkwam, lag hij in het park.

Er zijn veel dieren in het park.

We liepen in het park.

Er speelden veel kinderen in het park.

De dames en heren zaten in het park en praatten over de tijd toen ze nog buren waren.

In het park was er een menigte.

Achter de cinema is er een park.

We gingen naar het park om te spelen.

Tegenover het park is er een mooie rivier.

Ze zaten op een bank in het park.

Ik heb Ken ontmoet aan het park.

Ken ging naar het park om Yumi te ontmoeten.

Tijdens een wandeling in het park kwam ze toevallig haar oude vriendin tegen.

De man die we in het park zagen was meneer Hill.

Waarom zeg je dat je in het park wilt wandelen?

Onze school is heel dicht bij het park.

We waren in het park aan het spelen.

Het park bevindt zich in het stadscentrum.

Drie kinderen waren aan het spelen in het park.

Ze speelden honkbal in het park.

Hij wandelt elke morgen in het park.

Dat park doet mij denken aan toen ik klein was.

Loop niet in het park in de nacht!

Afgelopen zondag ben ik naar het park gegaan.

We gingen naar het park om baseball te spelen.

Mijn huis is dicht bij het park.

Ga naar het park.

Het was een aangename dag, maar er waren weinig mensen in het park.

De banken in het park waren alle bezet.

Verscheidene tuinmannen zorgen voor de azalea's in het park.

Er waren heel wat jonge paartjes in het park.

Als je je hond vrij in het park laat rondlopen, dan krijg je een boete.

De man werd door de politie in laveloze toestand in het park aangetroffen.

We hebben hem toevallig in het park ontmoet.

Dat park doet me aan mijn kindsheid denken.

Tom ging naar het park om Mary te ontmoeten.

Tom wacht op ons in het park.

Wil je graag met mij in het park wandelen?

Is het park open voor het publiek?

In de zomer gaan de meisjes meestal in de rivier of in het park zwemmen.

Heb je mijn broer in het park gezien?

We gaan elke woensdag naar het park.

Laten we vanuit hier naar het park rennen.

We gaan liever naar de dierentuin dan naar het park.

Ik neem mijn kinderen bijna elke dag mee naar het park.

Ik zag een mooi meisje met zwart haar in het park.

Ik woonde ooit dicht bij een park.

In het midden van het park is er een grote boom.

We kunnen 's nachts niet in het park wandelen.

Het was gisteren dat ik Tom met Maria in het park zag.

We liepen het park in.

Ik woonde nabij een park.

Hoeveel mensen zag je in het park?

Hoeveel mensen heb je in het park gezien?

De vogels zingen rond het park.

Marie is zonder haar man in het park.

Zijn er veel bomen in het park?

Hij sliep in het park op een bankje.

Tom wilde niet naar het park gaan.

Sami verliet Layla in het park.

Sami en Layla kwamen langs het park.

Sami en Layla passeerden het park.

Sami achtervolgde mensen in het park, gekleed als een zombie.

Achter de bioscoop is een park.

Tom zegt dat hij Maria in het park heeft gezien.

Wanneer is de volgende bus naar Park Street?

We renden door het park.

Er was een groepje kinderen in het park aan het spelen.

Ze waren aan het honkballen in het park.

Gaan we niet naar het park vandaag?

We zijn van plan om na de lunch een wandeling door het park te maken.

We hebben lang in het park gewacht.

Ik ging naar het park om te spelen.

Hoe lang was Tom in het park?

Dit park doet me aan mijn jeugd denken.

Also check out the following words: ophanden, zijnde, overlijden, Hallo, Dank, alles, gebeurd, Kijk, Welkom, Engels.