Dutch example sentences with "loopt"

Learn how to use loopt in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

De weg loopt parallel aan de rivier.

Het is maar tien graden, en hij loopt in een T-shirt buiten. Ik krijg het al koud als ik naar hem kijk.

Loopt je horloge goed?

De boulevard loopt evenwijdig aan het strand.

Als twee honden vechten om een been, loopt de derde ermee heen.

Waar het hart vol van is, loopt de mond van over.

De auto loopt snel.

Deze hond loopt heel snel.

Er loopt een muis door de kamer.

Waar het hart van vol is, loopt de mond van over.

Onthou dat je vrouwen en taxi's niet achterna loopt, even later komen er nog.

De torenklok loopt heel juist.

De wekker loopt af.

Wie begonnen is met koken, loopt beter niet weg van het vuur.

De wereld loopt vol met idioten.

Hij loopt voor mij.

Niemand van de klas loopt even snel als hij.

Hoe snel loopt hij?

Er loopt iets mis in zijn uurwerk.

Als ge een kameel benadert, loopt ge het risico gebeten te worden.

Hoe snel ze loopt!

Het uurwerk loopt achter.

Hij loopt nooit te koop met zijn leren.

Shishir loopt me achterna.

Tom loopt niet zo snel als Bill.

Het meisje dat daar loopt, is mijn zusje.

Jim loopt zo snel als Ron.

Neen, het loopt per dag tien minuten voor.

Pickpockets werken vaak twee aan twee. De ene dader loopt tegen zijn slachtoffer aan om hem te verstrooien en de andere besteelt het slachtoffer.

Loopt uw horloge juist?

De weg loopt van Tokio tot Osaka.

Mary loopt een jaar achter op school.

Er loopt een pauw op de binnenplaats.

Er loopt een mier in de hal.

Een meisje van veertien jaar loopt met haar éénjarig zoontje over straat. "Slet!" roept iemand. Niemand weet dat ze op haar twaalfde verkracht werd.

Een meisje loopt met haar pruik naar school. Jongens trekken aan haar haar en als het blijkt dat ze kaal is lachen ze haar uit. Ze weten niet dat ze kanker heeft.

Wie loopt het snelst, Jumi of Keiko?

Die klok loopt één minuut voor.

De klok loopt voor.

Mijn klok loopt vijf minuten voor.

De wekker loopt tien minuten voor.

Zet de klok goed. Hij loopt tien minuten voor.

De klok loopt tien minuten achter.

De klok loopt achter.

Neem een zakdoek, uw neus loopt.

Het is heerlijk weer, ga toch lekker naar buiten! Die computer loopt heus niet weg.

Ik denk dat zijn leven gevaar loopt.

Mijn broer loopt even snel als ik.

Uw neus loopt.

Hij loopt constant rusteloos heen en weer.

Als het warm is, loopt Maria graag op blote voeten.

De weg naar een goede stijl loopt over de reductie van het materiaal en een zo efficiënt mogelijke voorstelling van de essentie.

Het terrein loopt af naar de rivier.

Een hond loopt sneller dan een mens.

"Geeft uw horloge de juiste tijd aan?" "Neen, ze loopt iedere dag tien minuten voor".

De weg loopt langs de rivier.

Het onderzoek loopt over een periode van vijf jaar.

Er loopt een konijn in de tuin.

Het loopt tegen zessen.

Sinds zijn blessure loopt hij echt nog maffer.

De hoop op betere tijden loopt vooruit op de werkelijkheid.

De verdachte loopt nog vrij rond.

Een zwart paard loopt langzaam langs de oever van het meer.

De Seine loopt door Parijs.

Sluit je ogen! Tom loopt naakt rond.

Alles wat ik onderneem loopt slecht af.

Kijk uit waar je loopt.

Hij loopt naast zijn schoenen.

Jij loopt op het ijs.

Hij loopt snel.

Zij loopt naar het werk.

Voor mij is er niets zo hartverwarmend als een oud echtpaar dat hand in hand over straat loopt.

Kates vader loopt vanaf het station naar huis.

Ze loopt.

De dreumes loopt nog niet.

Mijn uurwerk loopt per dag twee minuten achter.

Mijn horloge loopt iedere dag twee minuten achter.

Als je neus altijd loopt, dan heb je hooikoorts of een verkoudheid.

Hij loopt.

De moordenaar loopt nog altijd op vrije voeten.

Tom loopt snel.

Ik hou van de manier waarop je loopt.

Als een persoon loopt dan trappen zijn voeten op de grond met een kracht die zeven maal groter is dan de gravitatieconstante g.

Mary loopt op het ritme van haar eigen trommel.

Het werk loopt achter op schema.

Tom is kleiner dan Maria, maar hij loopt sneller dan zij.

Mijn neus loopt.

Vanaf hier loopt alles gesmeerd.

Het verhaal loopt goed af.

De zaak loopt goed af.

Een hond loopt.

Loopt die klok gelijk?

Tom loopt rond.

Tom loopt als een zombie.

Tom loopt.

Het horloge dat je me gegeven hebt, loopt achter.

Het horloge dat je me gegeven hebt, loopt voor.

De situatie loopt uit de hand.

Hij loopt net zo snel als jij.

De baby loopt nog niet.

Die klok loopt juist.

Also check out the following words: mooier, moeder, wil, liedje, zingt, noorden, Schotland, zuiden, Engeland, westen.