Dutch example sentences with "jong"

Learn how to use jong in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

Hij was al jong uitgehuwelijkt, toen hij nog een tweedejaars student was, en nu scheen zijn vrouw de helft ouder te zijn dan hij.

In het koetsje zat een heer, niet knap, maar ook niet slecht van uiterlijk, niet al te dik, niet al te dun; oud kon hij niet genoemd worden, maar hij was ook niet al te jong.

Jong geleerd is oud gedaan.

Zij, van wie de goden houden, sterven jong.

"Wie de goden liefhebben, die sterft jong," werd in vroeger dagen gezegd.

Hij is heel jong. Hij is veel jonger dan Tom.

Je bent maar een keer jong.

Jong te paard, oud te voet.

Ik had een kleine hond toen ik jong was.

Ik ben jong.

Toen ze jong was, was ze zeer populair.

Toen hij jong was, was hij een harde werker.

Toen hij jong was, placht hij met haar te spelen.

Ik wou dat ik opnieuw jong was.

Wie intelligenter is, begaat stommiteiten als hij jong is.

In een onlangs verschenen artikel over oefeningen om de hersenen jong te houden, werden zowel Esperanto als sudoku vermeld, wat erop wijst dat Esperanto deel begint uit te maken van de volkscultuur.

Het probleem is dat ge te jong zijt.

Het probleem is dat je te jong bent.

"Is ze jong?" "Ja."

Marie is nog eens mislukt. Maar goed, ze is nog jong.

Ondanks zijn leeftijd was hij nog jong van geest.

Terwijl men jong is, zou men veel moeten lezen.

Ik speelde vaak honkbal toen ik jong was.

Ze waren jong toen ze trouwden.

Hij is wel oud, maar zijn geest is jong.

Ik zou willen opnieuw jong zijn.

Hij is jong, maar ervaren.

Ze is even jong als ik.

Hoe is hij? Oud, of jong?

Ik herinner mij dat ik het boek drie keer gelezen heb toen ik jong was.

Spijtig genoeg is de dichter jong gestorven.

Zij zijn getrouwd toen ze nog jong waren.

U bent nog jong.

Ik wou dat ik zo jong was als jij.

Zijn zoon is heel jong, en toch wijs.

Ze is te jong om naar school te gaan.

Het is waar dat ze jong is, maar ze is wijs.

Zijn moeder stierf toen hij jong was, en zijn grootmoeder heeft hem opgevoed.

Zijn zus ziet er jong uit.

Onze leraar ziet er heel jong uit.

Onze lerares ziet er heel jong uit.

Welke voor- en nadelen heeft het jong zijn?

Ik zwom sneller toen ik jong was.

Toen hij jong was kon hij goed skiën.

Ben is niet zo jong als hij er uitziet.

Gij zijt jong. Ik daarentegen ben heel oud.

De nacht is nog jong.

We zijn maar eenmaal jong.

Het is gemakkelijker een nieuwe taal te leren als men jong is.

Ze lijkt jong maar eigenlijk is ze ouder dan jij.

Ik rookte toen ik jong was.

Ge zijt te jong om te sterven, mijn vriend.

Zijn haar is blond en hij ziet er jong uit.

Ze was mooi toen ze jong was.

Hij is jong, maar wel heel intelligent.

Ik ben niet zo jong als vroeger.

Mijn oom is niet jong, maar hij is wel gezond.

Je bent te jong om alcohol te drinken.

Haar zus ziet er jong uit.

Je bent te jong om te trouwen.

Tom is te jong om auto te rijden.

Hij speelde vaak honkbal toen hij jong was.

Is de man oud of jong?

Je bent te jong om alleen te reizen.

Jullie zijn te jong om alleen te reizen.

Je moeder is heel jong, niet?

Ik ben nog jong.

Tom ziet er jong uit.

Ze ziet er jong uit, maar eigenlijk is ze ouder dan jij.

Toen ik jong was, wilde ik geen broek dragen.

We moeten er rekening mee houden dat hij erg jong is.

Misschien is hij niet jong.

Hij is jong en vrijgezel.

Leef snel, bemin heftig, sterf jong!

De man is jong.

Ik zou graag jong zijn.

Mijn tante ziet er jong uit.

Ik heb een volwassen man gezien die op handen en voeten boven op een muur kroop. Ofwel was hij dronken, ofwel wou hij weer eens jong zijn.

Toen hij jong was voetbalde hij soms.

Hoe jong hij ook is, hij kan de taak aan.

Ze is jong en nog niet rijp.

Ik voel me jong.

Ze zag er heel jong uit.

Ze ziet er jong uit voor haar leeftijd.

Als iemand jong sterft, kunnen de kosten van zijn uitvaart gemakkelijk uit de grote pot worden betaald.

Toms nieuwe vriendinnetje is erg jong.

Hij zag er heel jong uit.

Je moeder was zeker mooi toen ze jong was.

Arbeidslozen en deugenieten blijven altijd jong.

De ouders van Tom zijn gescheiden toen hij nog heel jong was.

Hij ziet er jong uit.

Ik dacht hetzelfde, toen ik jong was.

Ze zijn jong getrouwd.

Ze zijn jong gehuwd.

Maria heeft een jong weeseekhoorntje gevonden.

Ik was jong en onschuldig.

Ze was jong en onschuldig.

Jij bent niet zo jong als Tom.

Hoewel hij nog jong is, is hij geschikt voor de taak.

Had ik maar beter Engels geleerd toen ik nog jong was.

Mijn vader is achtenveertig, maar hij ziet er jong uit voor zijn leeftijd.

Also check out the following words: hoeven, net, klaar, mee, begon, regenen, broedhen, week, eieren, broeden.