Dutch example sentences with "winter"

Learn how to use winter in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

De winter is mijn lievelingsseizoen.

In de winter slaap ik onder twee dekens.

In de winter wordt het vroeg donker.

De winter dit jaar is heel koud.

Na de winter komt de lente.

In de winter worden de kachels aangestoken.

In de winter wordt het heel vroeg donker.

In de winter is er bij ons veel sneeuw.

We verwachten dit jaar een heel koude winter.

Het sneeuwt hier altijd in de winter.

Hij slaapt als een beer in de winter.

Er zijn veel verkoudheden deze winter.

In de winter moeten we de vogels voederen.

Warme en hete dranken zijn meer gewild in de winter.

In de winter zijn parken in Teheran zelfs nog kouder.

Volgens de langetijdsvoorspelling schijnt er een zachte winter aan te komen.

Naar men zegt is het gras in Engeland zelfs in de winter groen.

Deze winter is er een recordhoeveelheid sneeuw gevallen.

Ik hou van de winter.

Hij was de eerste die de berg Fuji in de winter beklommen heeft.

Hij skiet elke winter in Hokkaido.

Ik heb de winter liever dan de zomer.

In de winter barsten onze lippen.

Mijn vader had de gewoonte op te staan om zes uur, zelfs in de winter.

Zelfs in de winter hebben wij niet veel sneeuw.

Brr! Wat een winter!

Deze winter was zacht.

"Voor mij is de winter maar prachtig, als het -20° Celsius is", zegt Alberto.

De berg Fuji is in de winter bedekt met sneeuw.

We krijgen waarschijnlijk niet veel sneeuw deze winter.

Volgens de statistieken zijn er altijd meer mensen die op vakantie gaan in de winter.

Die vogels bouwen in de zomer hun nest en vliegen in de winter naar het zuiden.

Het heeft die winter veel geregend.

Kwaliteitsfruit is schaars in de winter en het kost veel.

Er zijn vier seizoenen: lente, zomer, herfst, winter.

Het is plezant een sneeuwman te maken in de winter.

De temperatuur is deze winter hoger dan gemiddeld.

In de winter vliegen de droge bladeren in de lucht rond.

Dit gebeurde vaak in de winter.

Dit gebeurde elke winter.

Oorlogen starten niet zoals de winter start, maar het zijn de mensen die een oorlog starten.

De Zweedse winter is donker.

In de herfst leggen sommige dieren een voedselvoorraad voor de winter aan.

Het was zo koud deze winter, dat de waterleidingen bevroren zijn.

De vorige winter ben ik naar Canada gaan skiën.

De winter zal streng zijn.

De vier jaargetijden zijn lente, zomer, herst en winter.

Eén bonte kraai maakt nog geen winter.

In de winter sneeuwt het hier dikwijls.

In de winter valt er hier veel sneeuw.

De winter is in aantocht.

De lucht voelt koud aan deze morgen. De winter staat voor de deur.

Ik hou van de winter omdat ik dan kan gaan skiën.

Ik heb gehoord dat het gras in Engeland zelfs groen is in de winter.

Het sneeuwt deze winter zelfs nog meer dan tijdens de laatste.

Tom is afgelopen winter naar Boston verhuisd.

Mijn ouders houden ervan iedere winter te gaan skiën.

Haat is de winter van het hart.

We hebben een slechte winter gehad.

We zijn allesbehalve klaar voor de koude winter.

We zijn helemaal niet klaar voor de koude winter.

Wie het gras opeet in de zomer, zal in de winter geen hooi hebben.

Om sneeuw en ijs te doen smelten heeft men in één winter tot tweehonderdzeventigduizend ton zout nodig.

De winter was buitengewoon zacht.

Brrr! De winter komt eraan!

In de zomer ga ik naar de zee, in de winter naar de bergen.

Heb je liever de zomer dan de winter?

De winter staat voor de deur.

De winter was koud en sneeuwig.

In de winter sneeuwt het veel.

In de winter sneeuwde het veel.

De winter is voorbij.

Papa, waarom zijn er geen onweersbuien in de winter?

We hebben veel sneeuw in de winter.

De regering zou hen voedsel geven voor de winter.

Heb je afgelopen winter geskied?

Heeft u afgelopen winter geskied?

Hebben jullie afgelopen winter geskied?

Mijn familie gaat elke winter skiën.

Hij ging in de winter skiën.

Ik ben afgelopen winter in Canada gaan skiën.

Ik ging vaak in de winter skiën.

We gingen vaak skiën in de winter.

Zij gaan altijd skiën in de winter.

In de winter sneeuwt het.

Het is leuk om een ​​sneeuwpop te bouwen in de winter.

Aardbeien zijn in de winter duur.

Het wordt winter.

De winter komt.

De winter gaat voorbij.

Het is erg koud deze winter.

Is er hier veel sneeuw in de winter?

In de zomer ga ik naar de zee en in de winter naar de bergen.

Het zal gauw winter zijn.

In de winter wordt het snel donker.

Ligt er hier veel sneeuw in de winter?

Ik hou meer van de zomer dan van de winter.

Ik vind de zomer leuker dan de winter.

De winter is mijn favoriete seizoen.

Het is winter in Australië.

Wist je dat, wanneer het zomer is op het noordelijk halfrond, het winter is op het zuidelijke?

Also check out the following words: gesproken, Neem, stoel, onder, lelijk, kat, mag, zitten, zat, heeft.