Dutch example sentences with "vliegtuig"

Learn how to use vliegtuig in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

Ons vliegtuig vloog boven de wolken.

Het vliegtuig had vertraging door het slechte weer.

Dat vliegtuig is pas groot!

De inheemsen zagen toen voor de eerste keer een vliegtuig.

Ik reis liever met de trein dan met het vliegtuig.

Het vliegtuig is zo lelijk.

Ik reis liever per trein dan per vliegtuig.

Ons vliegtuig vliegt op dit ogenblik boven de wolken.

Mijn vader reist graag met het vliegtuig.

Ik ga liever met het vliegtuig.

Ik heb een papieren vliegtuig gemaakt.

Het vliegtuig kwam net op tijd in New York aan.

Het papieren vliegtuig gleed langzaam naar de grond.

Is er een geneesheer in het vliegtuig?

Het vliegtuig heeft een perfecte landing gemaakt.

Het snelste voertuig is het vliegtuig.

Hij reist graag naar het buitenland met het vliegtuig.

Toen zagen de inboorlingen voor het eerst een vliegtuig.

Het vliegtuig vertrekt om acht uur 's morgens.

Het vliegtuig is onderweg van Tokio naar Italië.

Vanaf morgen kunt ge zonder risico naar huis gaan per trein, auto of vliegtuig.

John vloog met een vliegtuig naar Amerika.

Het vliegtuig vloog over de berg.

Met als uitleg dat ze niet en een echtgenote konden onderhouden, en een vliegtuig, bleven de twee broers levenslang vrijgezel.

Ik ben altijd zenuwachtig voor ik in een vliegtuig stap.

Wanneer komt het vliegtuig in Tokio aan?

Het vliegtuig vertrekt om zes uur.

Het vliegtuig steeg op tijd op.

Vraag hem wanneer het volgende vliegtuig gaat.

Het eerste vliegtuig vloog 12 seconden in 1903.

De F-14 is een vliegtuig van de Amerikaanse luchtmacht.

Ik heb nog nooit op een vliegtuig gezeten.

Ik neem nooit het vliegtuig, en jij?

Ik was erg bang in het vliegtuig.

Volgens het televisienieuws is er een vliegtuig neergestort in India.

Is het vliegtuig op tijd?

Door een storm is het vliegtuig niet kunnen vertrekken.

Ons vliegtuig vliegt naar het zuiden.

Het vliegtuig stond op het punt op te stijgen.

Het vliegtuig vertrok om half drie.

Maar zat hij naast je in het vliegtuig?

Ik ga met het vliegtuig naar Amerika.

Het vliegtuig kwam op tijd aan op het vliegveld van Itami.

Ik zag een vliegtuig.

Het vliegtuig werd wegens mist omgeleid naar München.

Met het vliegtuig reizen is vandaag niet meer een privilege van rijke mensen.

Hun vliegtuig zal spoedig vertrekken.

Het vliegtuig landde om zes uur precies.

Ons vliegtuig vertrok om 18 uur precies.

Het vliegtuig is gereed.

Ik zag het vliegtuig het gebouw inboren.

Kijk! Het vliegtuig is aan het opstijgen.

Hebt u al in een vliegtuig gevlogen?

Het vliegtuig kwam exact om negen uur aan.

Ik heb een vliegtuig gezien.

Wat is dat vliegtuig vlug!

Ik had geen andere keus dan het vliegtuig te nemen.

Hoe laat vertrekt het vliegtuig?

Hij is per vliegtuig van Tokio naar Osaka gegaan.

Hij controleerde het vliegtuig op mogelijke schade.

Vanuit het vliegtuig gezien, waren de eilanden heel mooi.

Het vliegtuig bereikte de luchthaven van Narita.

Het vliegtuig landde op de luchthaven van Narita.

Is er een arts in het vliegtuig?

Aangezien het vliegtuig vertraging had, waren we te laat.

Je zult het vliegtuig nog halen als je onmiddellijk vertrekt.

Met het vliegtuig reizen is vlug. Maar met de boot is het ontspannend.

Het vliegtuig landde op het vliegveld in Narita.

Het vliegtuig kan supersonische snelheden behalen.

Het vliegtuig was al weg toen ik op de vlieghaven aankwam.

Het vliegtuig is neergestort.

De luchtpiraat vloog in de zeventiger jaren een Japans vliegtuig naar Noord-Korea.

Ik heb het vliegtuig gemist. Zou ik het volgende kunnen nemen?

Er is een vliegtuig op de autoweg geland.

Het vliegtuig is veilig geland.

Het vliegtuig is zonder probleem geland.

Hoe laat is uw vliegtuig?

Het vliegtuig vloog tegen een berg.

Het is warm in het vliegtuig.

Dit vliegtuig is van hem.

Het vliegtuig vloog naar het oosten.

Het vliegtuig keerde oostwaarts.

Dat vliegtuig is reusachtig!

Het vliegtuig steeg op.

Tom stapte het vliegtuig in.

Tom ging aan boord van het vliegtuig.

Toms vliegtuig stortte neer.

Het vliegtuig versnelde.

Het vliegtuig is begonnen met landen.

Zijn vliegtuig vertrekt om 14.00 uur naar Hong Kong.

Er is een bom in het vliegtuig!

Je hebt geluk. Het vliegtuig is op tijd.

U heeft geluk. Het vliegtuig is op tijd.

Ze hebben geluk. Het vliegtuig is op tijd.

Het vliegtuig vertrekt om 17.30 uur.

Mijn vliegtuig vertrekt om zes uur.

Het vliegtuig vertrok op tijd.

Heeft u al eens met een vliegtuig gereisd?

Het vliegtuig landde exact om zes uur.

Toen ik van Boston naar Chicago reisde, ontmoette ik een leuk meisje in het vliegtuig.

Het vliegtuig is op het vliegveld.

Also check out the following words: zei, mezelf, idee, Straks, zus, gaat, sneeuwen, Frans, afschuwelijk, gedroomd.