Dutch example sentences with "vertrekken"

Learn how to use vertrekken in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

Waarvandaan vertrekken de bussen naar het vliegveld?

Wanneer ben je klaar om te vertrekken?

Ik ben van plan om volgende week naar Europa te vertrekken.

We moesten rennen om onze overstap te halen. Om twee voor half drie kwamen we aan op spoor één, en om één over half zou onze trein vertrekken van spoor achttien.

Ze gaan vertrekken naar New York.

Het is al laat, laat ons vertrekken!

Nu moeten we naar onze werkplaats vertrekken.

De trein was al aan het vertrekken toen ik in het station aankwam.

Ik verkoos te vertrekken in plaats van achter te blijven.

Niemand mag vertrekken zonder toestemming.

Ze zal vertrekken naar Tokio volgende maand.

Binnen hoeveel tijd zal die bus vertrekken?

Mijn vader drong aan dat we zouden vertrekken.

Laat ons vertrekken van zodra hij terug is.

Het zou zo goed zijn als ik nu op reis kon vertrekken!

In geval dat het regent, zal ik niet vertrekken.

De regen weerhield me om te vertrekken.

Het houdt juist op met regenen, laat ons dus vertrekken.

Je moet vertrekken.

We zijn gekomen met regen maar vertrekken in de zon.

Je moet nu niet vertrekken.

Neem mij niet kwalijk, ik moet vertrekken.

Zeg hen mij te bellen voordat ze vertrekken.

Het is al laat, laten we vertrekken!

Door een storm is het vliegtuig niet kunnen vertrekken.

We gaan morgen vertrekken.

We vertrekken zonder hem.

We moeten vertrekken.

We zijn het erover eens dat we vroeg moeten vertrekken.

Hun vliegtuig zal spoedig vertrekken.

Moet ik op staande voet vertrekken?

De telefoon ging juist toen zij op het punt stond te vertrekken.

We vertrekken morgenochtend uit Japan.

Ik ben klaar om te vertrekken.

Hoe laat ben je klaar om te vertrekken?

Hij heeft ons laten vertrekken.

Het is tijd om te vertrekken.

Tom weet niet wanneer Mary naar Boston zal vertrekken.

Ik stel voor dat we op vrijdag vertrekken.

De volgende week moet ik naar New York vertrekken.

Ik vraag me sowieso af waarom mensen vertrekken voor de gewapende strijd naar landen als Syrië en Irak?

Ik ben me aan het voorbereiden om morgen te vertrekken.

Moest je vroeg vertrekken?

Als de wind vermindert, dan vertrekken we.

Ik laat mijn werknemers toe om vroeg te vertrekken.

Ze kan morgen vertrekken.

Mag ik vandaag vroeg vertrekken?

We vertrekken vanmiddag.

Hoe laat moet ik vertrekken?

We zijn klaar om te vertrekken.

Wij moeten onmiddellijk vertrekken.

Tom kan morgen vertrekken.

Je kan nog niet vertrekken.

We vertrekken zodra het stopt met regenen.

Tom zei tegen me dat ik gelijk moest vertrekken.

Tom is bijna klaar om te vertrekken.

Een trein zal binnenkort vertrekken.

De trein zal binnenkort vertrekken.

De fatale beslissing om te vertrekken, om adieu te zeggen, bleef in de handen, of de stembiljetten, van maar 37 % van de bevolking.

We zouden graag vertrekken.

Zeg hem dat hij moet vertrekken.

Hij staat op het punt naar Londen te vertrekken.

Ik eis dat jullie meteen vertrekken.

Je moet nu vertrekken.

Ik zou beter vertrekken.

We vertrekken morgen namiddag.

Ik denk dat het tijd is voor mij om te vertrekken.

Moet je vandaag vertrekken?

Wil je vandaag vertrekken?

Tom is gretig om te vertrekken, nietwaar?

Je mag vertrekken.

Ze geven moslimarbeiders toestemming om vroeg te vertrekken tijdens ramadan.

We vertrekken nu.

We kunnen nu vertrekken.

Laat ze me bellen voordat ze vertrekken.

Tom schijnt klaar te zijn om te vertrekken.

We vertrekken overmorgen.

Tom zal overmorgen vertrekken.

Ik zal overmorgen vertrekken.

We moeten vroeg vertrekken.

Het is al elf uur. Ik moet nu vertrekken.

Jullie moeten nu vertrekken.

Jullie kunnen nog niet vertrekken.

Hij eiste dat we direct zouden vertrekken.

Als ik morgen niet op tijd ben, moeten jullie maar vertrekken.

We vertrekken over vijf minuten.

Ze gaf hem zijn jasje, opende vervolgens de deur en vroeg hem te vertrekken.

Ik sta op het punt te vertrekken.

De trein stond op het punt te vertrekken.

Ik zie Tom vaak vroeg vertrekken.

Ik ben de enige die moet vertrekken.

Laten we morgenochtend vertrekken.

We zijn het allemaal eens dat we vroeg moeten vertrekken.

Nu is het onmogelijk om te vertrekken.

Hij moet nu vertrekken.

Ik moet nu meteen vertrekken.

Ik geef je het bevel onmiddellijk te vertrekken!

Tom leek klaar om te vertrekken.

Wanneer wilt u vertrekken?

We vertrekken morgenochtend vroeg.

Ik heb je geen toestemming gegeven om te vertrekken.

Also check out the following words: tegen, Tenslotte, iedereen, zelf, leren, Om, of, andere, reden, werkte.