Dutch example sentences with "student"

Learn how to use student in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

Hij was al jong uitgehuwelijkt, toen hij nog een tweedejaars student was, en nu scheen zijn vrouw de helft ouder te zijn dan hij.

Toen ik haar in Boekarest had ontmoet, was Anca een student.

Deze student is Amerikaans.

Ik heb al met deze student gesproken.

De boeken van deze student zijn nieuw.

Ik heb de boeken aan deze student gegeven.

We hebben de boeken aan deze student gegeven.

Ik heb één enkel boek gekocht, dat ik aan een student gegeven heb.

Toen was ik student.

Als die jongen niet dood was gegaan in het verkeersongeval, was hij nu een student geweest.

Voor zover ik weet is hij een ijverige student.

Voor zover ik weet was hij een goede student.

Geen enkele student was afwezig.

Iedere student in onze universiteit kan gebruikmaken van de computer.

Zijt ge student?

Mijn broer is student.

Ik heb zes maanden in Engeland gestudeerd toen ik student was.

In die tijd was ik student.

Toen was ze student in Yale.

Studeren is het werk van de student.

Niet iedere student heeft een woordenboek.

De student was zo vriendelijk mij de weg te wijzen.

Toen hij student was, ging hij slechts één keer naar de discotheek.

Ik ben student.

Ik leerde haar kennen toen ik student was.

Ik leerde hem kennen toen ik student was.

Meer dan een student leert Frans in onze klas.

Ik heb tennis gespeeld toen ik een jonge student was.

Ik heb hem leren kennen toen ik student was.

Lees zoveel boeken als ge kunt terwijl ge student zijt.

Ze verhuurt een kamer aan een student.

Elke student die afgestudeerd is aan onze universiteit heeft ten minste twee jaar Engels gestudeerd met een persoon die Engels als moedertaal spreekt.

Ik ben een nieuwe student.

Hij is een luie student.

Deze foto herinnert me aan toen ik een student was.

Ik ben student aan de universiteit van Hyogo.

De student streefde naar excellentie.

Als die jongen niet in een verkeersongeluk omgekomen was zou hij nu student zijn.

De student besloot zijn paper in te korten door de overbodige details eruit te halen.

Ze rekent sneller dan elke andere student.

Hij is de slimste student van de klas.

Zij woont in een klein kamertje, die zij deelt met een andere student.

Elke student heeft toegang tot de bibliotheek.

Ik ben student aan een universiteit.

Omdat ik maar een student ben, kan ik me het niet veroorloven te huwen.

Een student wil je zien.

"Waarover sprak de professor?" vroeg de student.

Iedere student heeft wel eens gespijbeld.

De student heeft alle problemen al opgelost.

Bent u student?

Ik ben een leraar, geen student.

Mijn jongere neef Tom heeft de moeilijkste studierichting gekozen: hij is student rechten.

Ik ben een Japanse student.

Ben je student?

"Ken ik jou niet ergens van?" vroeg de student.

"Ken ik u niet ergens van?" vroeg de student.

Die student is lui.

Ik ben een student. En jij?

Ik ben een student. En u?

Is het niet gênant om zelfs als je een student bent samen met je moeder kleren te kopen?

Is het niet gênant met je moeder kleren te kopen zelfs als student?

Je bent niet eens student hier.

Hoe meer tijd een student heeft om zich voor te bereiden, des te minder tijd besteedt hij daaraan.

Eén student werd aan het hoofd getroffen en overleed vooraleer hij de operatietafel bereikte.

Ik ben geen slechte student.

Ik ben niet een slechte student.

Zij is een student.

Tom is een student aan de universiteit.

Je bent geen student meer, hè?

Toen ik nog student was, woonde ik in een kleine studio.

Toen ik nog student was, woonde ik in een kleine eenkamerwoning.

Tom is geen student.

Geen enkele student kon de vraag beantwoorden.

Hij is een student.

Men vroeg aan elke student zijn naam en geboorteplaats.

Het is een boeiend onderwerp voor iedere student.

Een student zegt dat de zuivering in China nog niet voorbij is en dat het schrikbewind overheerst.

Ben jij een nieuwe student?

Ze verhuurde de kamer op de bovenverdieping aan een student.

Ze hebben de kamer op de bovenverdieping aan een student verhuurd.

Eindtermen zijn omschrijvingen van de kennis en vaardigheden waarover een leerling of student aan het eind van ieder onderwijsniveau moet beschikken.

Zij is een uitstekende student.

Jij bent de slechtste student in de klas.

Bent u een student op de middelbare school?

Is Tom een student hier?

Ben je een Japanse student?

Ik ben een student uit Italië.

Niet elke student heeft een woordenboek.

Ik denk dat Tom een student is.

Ik vroeg de student om stil te zijn. Het was alsof ik tegen een muur praatte, er gebeurde niets.

"Ja, ik was er," antwoordde de student.

Hij is een student rechten.

Elke student kan die vraag beantwoorden.

Tom is een student.

Je bent hier niet eens een student.

Ze is een jonge student.

Ik ben een student.

Elke student heeft een kluisje.

Bent u geen student?

Ahmed is een student.

Maria is een student.

Also check out the following words: Hoelang, veertigste, vijftigste, steeds, jochie, vriezen, jong, uitgehuwelijkt, tweedejaars, student.