Dutch example sentences with "tafel"

Learn how to use tafel in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

In de hotelkamer lag een watermeloen op tafel.

Deze tafel is gereserveerd.

Ze ruimde de tafel af.

Een tafel heeft vier poten.

Mama heeft de tafel gedekt.

Deze tafel wiebelt.

En zo zat hij op een keer aan het eind van de middag in de tuin te eten, toen een dame met een baret rustig in zijn richting kwam om aan de tafel naast hem te gaan zitten.

Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.

Op de tafel ligt een meloen.

Op de tafel ligt een bolhoed.

Er ligt één appel op de tafel.

Deze oude tafel wordt nog steeds gebruikt.

"Weet jij waar mijn sleutel is? Ik zie hem nergens." "Dan kijk je zeker met je neus, want hij ligt gewoon op tafel."

Ik heb me onder de tafel verstopt.

De rekenmachine die op de tafel ligt is van mij.

Meneer, u heeft uw aansteker op tafel laten liggen!

Mijn kat kwam onder de tafel vandaan.

Draag alstublieft de tafel naar buiten.

Leg het op tafel.

Dat is een tafel.

Er ligt een appel op tafel.

"Waar is haar boek?" "Het ligt op de tafel."

Er ligt een boek op tafel.

Op tafel zat een kat.

De tafel was stijlvol gedekt met een wit tafellaken, het mooiste porselein, zilveren bestek en kunstig gevouwen servetten, en kandelaars met crèmekleurige kaarsen verlichtten de ruimte.

Ze zaten aan tafel en speelden kaart.

Er ligt een wit papier op tafel.

Er ligt één boek op tafel.

Ik zie een boek op tafel.

De cd op de tafel is van mij.

Het geld op tafel is niet van mij.

Niet alle boeken op tafel zijn van mij.

Wat ligt er op tafel?

Op de tafel liggen enkele boeken.

Er ligt een sleutel op tafel.

Ik zie een bloem op de tafel.

Er staat een ventilator op de tafel.

Er ligt een kaart op tafel.

De tafel is een meter breed.

Gebruik niet deze tafel bij het venster.

Er ligt één woordenboek op tafel.

Lag er één boek op tafel?

Er ligt één kaart op tafel.

Er liggen enkele boeken op tafel.

Er ligt een boek over dans op tafel.

Hij bemerkte een brief op tafel.

Ik zit aan tafel.

Die tafel is van hout.

Hebt ge een tafel met zicht op de oceaan?

Ik heb mijn sleutels op tafel laten liggen. Wilt ge ze mij brengen?

Er ligt een appel op de tafel.

Ze liggen op tafel.

De sleutels liggen op tafel.

Mijn moeder dekte de tafel voor het middagmaal.

Ze gingen rond de tafel zitten om te kaarten.

Ik zou een tafel willen reserveren voor twee personen.

Vader nam zijn plaats in aan het hoofd van de tafel.

Zit er een kat op tafel?

Deze tafel is schoon.

Deze tafel is zwaar.

Mike maakte een ruwe tafel uit de ronde boomstam.

De kat zit onder de tafel.

Er staat een radio op de tafel.

Het was Tony die deze tafel heeft kapotgemaakt.

Hij legde de sleutel op de tafel, zoals hij gewend was.

Mag ik de tafel klaarzetten?

Hij zit aan tafel.

Ze zitten aan tafel.

Leg het geweer op de tafel.

Kunnen we een tafel krijgen in de niet-rokersafdeling?

We zouden graag een tafel hebben in de hoek voor niet-rokers.

Leg het pistool op tafel.

Er zat een kat op de tafel.

De kat sliep op de tafel.

Ze sloeg met de vuist op tafel.

Mijnheer, ge hebt uw aansteker op tafel laten liggen.

Ik zette wat koekjes op tafel en de kinderen aten ze meteen op.

Hij zit aan tafel, half in slaap.

"Is er een glas?" "Ja, er is er één op de tafel."

Deze tafel werd door Tom gebruikt.

Na echtscheiding of scheiding van tafel en bed wordt het bedrag van de vergoeding als bedoeld in lid 2 gesteld op de gedurende het bestaan van de gemeenschap opgetreden toeneming of afneming van het op de balans tot uitdrukking komende eigen vermogen.

Ik heb een houten tafel.

Uw boek ligt op tafel.

Een koekje ligt onder de tafel.

Omdat er geen plek meer was aan tafel, moest ik staand eten.

De kat slaapt op tafel.

Misschien heb ik het op tafel laten liggen.

De sleutels liggen op de tafel.

Ruim de tafel af!

De tafel neemt niet veel plaats in.

Deze oude Franse tafel is een waardevol meubel.

"Waar is zijn boek?" "Het ligt op de tafel."

Het geld ligt op de tafel.

De tafel is lang.

Het boek ligt op de tafel.

Maria heeft deze tafel gebruikt.

Bij het binnengaan van de kamer bemerkte hij dat er een kaars brandde op tafel. Hij herinnerde zich, dat die kaars daar tevoren niet was.

De tafel is groen.

Er staan twee borden op tafel.

Ik vind dat deze tafel te veel ruimte inneemt.

Tom heeft de tafel al gedekt.

Also check out the following words: regel, geldt, dacht, nieuwe, baan, zei, mezelf, idee, Straks, zus.