Dutch example sentences with "morgen"

Learn how to use morgen in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

Morgen gaat het sneeuwen.

Ik doe iedere morgen boodschappen.

Tot morgen in de bibliotheek.

Morgen is het Kerstmis.

Toen ik nog op de middelbare school zat, stond ik elke morgen om 6 uur op.

Elke morgen worden ze om 6 uur wakker.

Ik bel ze morgen, als ik weer terug ben.

Later, in zijn hotelkamer, dacht hij aan haar, aan dat ze hem morgen waarschijnlijk zou ontmoeten.

Morgen moet het werk af zijn.

Het is vrijwel onmogelijk om het verslag morgen af te hebben.

Morgen landt hij op de maan.

Als het weer goed is, bereiken we die plek morgen.

Als het morgen regent, blijven we thuis.

De ceremonie zal morgen plaatsvinden.

Als het morgen sneeuwt, maak ik een sneeuwpop.

Het zou mooi zijn als het morgen zou opklaren.

De auto moet morgen naar de garage voor een grote beurt. Daar zal ik wel weer een paar honderd euro armer van worden.

Stel nooit uit tot morgen wat je overmorgen kunt doen.

Morgen is de conferentie afgelopen.

Ik zal hem het boek morgen geven.

Ik zal haar het boek morgen geven.

Ik ontmoet Mihaela elke morgen in de metro.

Morgen is het zondag.

Wie vandaag zijn kop in het zand steekt, knarst morgen met zijn tanden.

Bogdan heeft gezegd dat hij daar morgen zal zijn.

Morgen breng ik de boeken naar de bibliotheek.

Morgen ben ik er niet.

Kom morgen ook!

Iedere morgen leest hij de krant.

Iedere morgen leest ze de krant.

Mijn vader gaat iedere morgen wandelen.

Morgen is het Moederdag.

Stel niet uit tot morgen wat je vandaag kunt doen.

Als het morgen mooi weer is, gaan we picknicken.

Ik kan morgen komen.

Ik ga morgen naar de tandarts.

Ik zal er morgen zijn.

Ik was deze morgen niet op tijd op school.

Ik zal je morgen bezoeken.

Ik zal meneer Brown morgen bezoeken.

Ik zal hem morgen bezoeken.

De volgende morgen kwam Dima uit de vuilcontainer en realiseerde zich dat zijn kleren nu allemaal naar vuilnis stonken.

Morgen sta ik vroeg op.

Morgen gaat hij naar huis.

Herinner mij het rapport morgen op te sturen alstublieft.

Herinner mij eraan het rapport morgen op te sturen.

De brief zal morgen aankomen.

Tot morgen.

Ik wacht ongeduldig morgen af om je terug te zien.

Morgen zal ik mijn nieuwe webstek openbaar maken.

Piekeren neemt de zorgen voor morgen niet weg, maar wel de kracht van vandaag.

Deze sleutelhangers gaan als warme broodjes over de toonbank. Ik denk dat ze morgen al uitverkocht zullen zijn.

Morgen moet dat gedaan zijn.

Ik moet er morgen om 10 uur zijn.

Morgen komt hij in Parijs aan.

Ik weet niet wat te doen morgen!

's Nachts viel er een flink pak sneeuw. De volgende morgen verschenen op de straten oma's met kleinkinderen op sleetjes, en 's middags na schooltijd barstten in het park de sneeuwballengevechten los.

Morgen kan ik het zijn.

Hebt ge ontbeten deze morgen?

Vandaag is het zaterdag en morgen zal het zondag zijn.

Komt hij morgen?

Niemand weet wat hem morgen overkomt.

Als het morgen regent ga ik niet picknicken.

We zien elkaar hier morgen.

Komt het je uit morgen met het werk te beginnen?

Morgen is mijn vrije dag.

Morgen komt hij aan in Parijs.

Maar ze komen morgen naar hier.

Ik moet morgen heel vroeg op.

Ik maak hem elke morgen om 6 uur wakker.

Morgen zal hij op de maan landen.

Ik moet eraan denken morgen dat boek te kopen.

Morgen gaan alle goederen zeker naar de bestellers.

Ik scheer me elke morgen.

De deur wordt morgen geverfd.

Dat werk moeten tegen morgen gedaan zijn.

Morgen komen er twee jonge esperantisten uit Europa.

Kunt ge morgen uw zaken afhandelen zonder de auto? Ik heb hem nodig.

De volgende morgen waren we heel slaperig.

Ge zult morgen moeten komen.

Het is frisjes deze morgen, nietwaar?

Als het morgen regent, blijf ik thuis.

Het best komt hij daar tegen morgen aan.

Chris zal morgen niet kunnen werken.

Morgen ga ik naar Parijs.

Mijn moeder bakt elke morgen brood.

Ik vind het moeilijk om vroeg op te staan op een koude morgen.

Wat wordt het morgen? Het begin of het einde?

Ik ga naar Tokio morgen.

Morgen keer ik terug naar Japan.

Ik zal hem morgen helpen.

Ik zal hem morgen zien.

Chris kan morgen niet werken.

Vanaf morgen kunnen we samen naar het werk gaan.

Kunnen we morgen een vergadering hebben daarover?

Morgen ga ik, op voorwaarde dat gij mij vergezelt.

Morgen moet je mij opnieuw raadplegen!

Kunt ge het niet uitstellen tot morgen?

Morgen kunt ge mij bezoeken.

De volgende morgen vertrok ik naar Parijs.

Ik wed dat het morgen zal regenen.

Also check out the following words: onverwacht, resultaat, Minirokjes, mode, geraakt, Paul, ervaring, teleurgesteld, eergisteren, dienstmeisje.