Dutch example sentences with "liep"

Learn how to use liep in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

De jongen liep weg.

De jachthond liep richting het bos.

Toen ik op straat liep, ontmoette ik een oude vriend.

Ze ving een glimp van hem op terwijl hij door de menigte liep.

Hij liep op zijn tenen, opdat niemand hem kon horen.

"Wilt u een pak kopen?" vroeg de verkoopster aan Dima, die de geuren van de nacht ervoor met zich meebracht toen hij door de deur liep.

Met het pak aan liep Dima het pashokje uit en verklaarde dat hij de aanschaf wilde doen.

Ze liep me voorbij terwijl ze deed alsof ze me niet kende.

Ik liep over de drukke straat, en opeens hoorde ik een schelle schreeuw.

Hij liep een groot risico in de jungle.

Hij liep voor mij.

Het ongelukkige kind liep weg en verstopte zich in het dichtstbijzijnde bos.

En ze liep onmiddellijk om haar te slaan.

De jongen liep weg zonder om te kijken.

Zij liep drie kilometer.

Zij liep rond om hem te zoeken.

De jongen deed zijn sportschoenen aan en liep naar buiten.

Hij liep naar het station en kon de trein nemen.

Hij liep zo snel hij kon.

Ik wou hem slaan, maar hij liep van mij weg.

Ik liep voor mijn leven.

Hij liep de trap op.

Ik liep zo hard als ik kon, maar toch miste ik de bus.

Ik liep vorige week op een feestje Mary tegen het lijf.

Ik liep weg uit het oefenkamp.

Zodra hij mij zag, liep hij weg.

Ik liep de heuvel op.

Vrolijk fluitend voor zichzelf liep hij door de straat.

John liep de kamer in.

Ze liep twintig mijl per dag.

Hij liep zo snel dat hij buiten adem was.

Ze begon te schreeuwen, en ik liep weg.

Een dun straaltje liep in de glazen vaas.

Tom liep de marathon in minder dan vijf uur.

Ze liep naar de keuken om te kijken wie er was, maar er was niemand.

Het bad liep over terwijl ze aan de telefoon was.

Maria liep.

Ze liep langzaam van ons weg.

De dief liep weg toen hij een politieman zag.

Toen hij de politieman zag, liep de dief weg.

Hij liep de honderd meter in precies elf seconden.

Hij liep vlugger dan zijn broer.

Tom liep honderd meter binnen twaalf seconden.

Tom liep naar het raam en keek naar buiten.

Tom liep terug het huis binnen en deed de deur dicht.

Tom stond op en liep naar de keuken.

De trein liep uit de rails.

Gisteren liep ik hem aan het station tegen het lijf.

Nadat de bal gisteravond in de 47e minuut het net raakte, liep de verdediger van Feyenoord schreeuwend en juichend over het veld.

Een half uur geleden liep ik door het station en zag dat er iets ging gebeuren.

De zaak liep van een leien dakje.

Het schip liep op een zandbank.

Hij liep heel snel naar de deur.

Tom liep in zijn adamskostuum rond.

Alles liep hem tegen.

Hoe liep de vergadering af?

Zoals zo dikwijls gebeurt, liep de jongen van thuis weg.

De docent liep de trap op.

Tom liep langzaam de traptreden op.

Tom liep snel de trap op.

Ze liep met gebogen hoofd zoals een oude vrouw.

De blinde man liep langzaam.

Kate liep naar het restaurant van mijn vader.

Tom liep om de laatste trein te halen.

Tom liep om zijn laatste trein te halen

De ballon liep snel leeg.

Tom liep met Mary naar de poort.

Ze liep naar de deur om haar vrienden te verwelkomen.

Hij liep naar huis.

Ik liep tot mijn benen stijf waren.

Ik liep tot mijn benen er stijf van werden.

Zij liep voorop.

Hij liep bij roodlicht naar de overkant.

Tom droeg altijd een beurs aan zijn riem, die hij liet rinkelen terwijl hij liep. Geen wonder dat dieven hem opmerkten, hem stiekem volgden en op een nacht in zijn huis inbraken.

Maria liep kortgerokt door de stad.

Hij liep snel.

Het liep fout.

Het liep snel uit de hand.

Na de dood van mijn man liep ik rond als een zombie.

Ik liep mank.

Ik liep.

Tom liep.

Tom liep naar binnen in een buiten bedrijf gestelde fabriek.

Ze liep.

Hij liep.

Jezus liep op water.

Hij liep langzaam.

Ik liep langzaam.

Je liep langzaam.

U liep langzaam.

Zij liep langzaam.

De hond liep weg.

Ze bleef achter omdat ze erg langzaam liep.

Hij liep niet over van zelfvertrouwen.

Jij liep naar huis.

U liep naar huis.

Ik liep naar huis.

Zij liep naar huis.

Een vreemde man liep heen en weer over het trottoir.

Zij liep met haar tas met boodschappen het huis binnen.

Ze liep terug naar haar hotel.

Also check out the following words: gevlogen, jullie, Wales, spreekwoord, regenbui, terecht, nat, geworden, poets, tanden.