Dutch example sentences with "leraar"

Learn how to use leraar in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

Ze probeerde elk woord van de leraar op te schrijven.

Meneer Brown is onze leraar Engels.

De leraar legde het gedeelte uit het gedicht uit.

De leraar beeldende kunst schildert de nacht.

De leraar beeldende kunst schildert 's nachts.

Onze leraar komt altijd precies op tijd voor de les.

Is zijn vader leraar?

Is haar vader leraar?

HIj kwam als leraar naar Berlijn.

Hij is leraar.

De studente die voor de leraar zat, komt uit Duitsland.

Ik zal jouw leraar zijn.

Ik ben geen leraar.

Mijn leraar Chinees is een man.

Onze leraar Engels is altijd op tijd.

Meneer Green is leraar geschiedenis.

Ik was leraar.

Indien de leerling beter zijn les kende, zou de leraar hem niet straffen.

Ik wil dokter worden, of verpleger, of leraar.

"Laten we de les vandaag beginnen met het boek op bladzijde 156", zei de leraar.

De leraar verklaarde ons de betekenis van dat woord.

Ik ben erin geslaagd de leraar mijn idee te laten verstaan.

Onze leraar houdt van zijn nieuwe auto.

Toen de leraar begon te roepen, hielden ze op met wat ze bezig waren en liepen ze naar buiten.

Leerlingen in het algemeen waarderen een leraar die hun problemen verstaat.

Ik ben geen dokter, maar leraar.

Hij was helemaal niet dankbaar aan zijn oude leraar.

Bij het einde van de les zei de leraar: "Genoeg voor vandaag."

Ik ben 15 jaar lang leraar geweest.

De leraar zal ons de betekenis van het woord uitleggen.

De leraar zwaaide met zijn hand om mij te roepen.

De leraar noemde elke leerling bij zijn naam.

De leraar wordt gemakkelijk kwaad op zijn leerlingen.

Hij heeft die leraar graag.

Onze leraar vroeg ons te zwijgen.

Waarom wil mijn klasgenoot onze leraar niet ontmoeten?

Ik heb een vriend wiens vader leraar is.

Het spijt mij dat ik leraar geworden ben.

De leraar wees op de spraakkunstfouten gemaakt door de studenten.

De leraar demonstreerde veel natuurkundige experimenten.

Heb geen schrik de leraar aan te spreken; als ge iets niet verstaat, doe dan zelf iets.

Hij is leraar Engels.

Onze leraar leek verrast te zijn.

Aan wie van u twee heeft de leraar de prijs gegeven?

Hij is leraar, net als ik.

De leraar is streng met zijn cursisten.

Meneer Smith is een goede leraar.

In Sovjet Rusland leert de les de leraar!

Hij kwam naar Berlijn als een leraar.

Onze leraar ziet er heel jong uit.

De leraar gaf haar veel informatie over de universiteit.

Hij is geen arts maar leraar.

Wat denkt ge van de nieuwe leraar?

Zelfs een leraar maakt al eens een fout.

Mijn leraar Engels heeft mij aangeraden deze boeken te lezen.

De leraar waarschuwde ons dat het examen moeilijk kon zijn.

Met een droevig gezicht luisterde hij naar zijn leraar.

Ge kunt ook raad vragen aan uw leraar.

De leraar gaf ons tien vraagstukken als huiswerk.

De leraar zei dat we al die uitdrukkingen van buiten moesten leren.

De nieuwe leraar is in de klas.

Onze leraar woont vlakbij.

Ik ben leraar.

Ik schreef in het Engels naar mijn leraar.

Hij besliste leraar te worden.

De leraar heeft helemaal geen gezag over zijn leerlingen.

Nu ik leraar ben denk ik er anders over.

Hij kreeg van de leraar een gouden polshorloge.

Ik ben mijn leraar tegengekomen onderweg naar het station.

Ik ben ook leraar.

Ik ben geen dokter, maar een leraar.

Ik vroeg aan mijn leraar wat ik nu moest doen.

Hij wordt een goede leraar.

Toen hij een kind was, was het zijn ambitie om leraar Engels te zijn.

De leraar heette meneer Grey.

Ze heeft veel respect voor haar leraar.

Onze leraar is een expert in oosterse vechtsporten.

Ik droom ervan een leraar te worden.

De leerlingen gehoorzaamden hun leraar niet.

De leraar kan zoiets niet gezegd hebben.

De school had een nieuwe leraar nodig.

Wie is uw leraar?

Wie is jouw leraar?

Ook een leraar maakt al eens een fout.

Ik ben leraar Japans.

Ik ben een Japanse leraar.

De leraar en de leerlingen zijn in het museum.

Uw voorstel zal door de leraar verworpen worden.

De leraar sprak zo snel, dat we hem niet konden verstaan.

Leraar worden is mijn doel en mijn bestemming.

Dit is mijn leraar. Hij heet Haddad.

Dit is mijn leraar, de heer Haddad.

John Dalton was een leraar Engels.

Onze leraar spreekt soms te snel.

Wie is de leraar Chinees?

De leraar was razend op mij.

De leraar grijnsde.

Mijn leraar zei me dat ik niet genoeg tijd besteed had aan de voorbereiding van mijn uiteenzetting.

Ik ontmoette mijn leraar per toeval in het restaurant gisteravond.

Mijn broer is leraar.

We luisterden naar de leraar tijdens de Engelse les.

Also check out the following words: ruit, drinken, boos, kast, plaatjes, knippen, slaapkamer, tafeltje, daarop, klein.