Dutch example sentences with "precies"

Learn how to use precies in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

Misschien is het voor hem wel precies zo.

Ik weet niet precies hoeveel bezoekers er waren. Ik geloof driehonderdnogwat.

Het is precies tien uur.

Kom om precies tien uur.

Onze leraar komt altijd precies op tijd voor de les.

Mijn horloge is heel precies.

"Waar ben je precies, Dima?!" vroeg Al-Sayib, terwijl hij een handdoek pakte om de gemorste Fanta weg te vegen.

Jouw intelligentie is precies zo groot als de afstand tussen Bombay en Mumbai.

Sta bij het station om 11 uur precies.

Dit is precies wat ik wou.

Geef me een precies antwoord.

Dat is niet precies wat ik in gedachten had.

Dit is precies waarom ik mij niet voor kunst interesseer.

Wat is daar precies gebeurd?

Ik weet precies wanneer dat gebeurd is.

Doe precies wat ik zeg.

Precies om zulke redenen heeft men reeds overvloedig en zeer goed uit vele talen naar het Esperanto vertaald.

Ik weet niet precies waar ik geboren ben.

Het is onmogelijk te zeggen wanneer de aarde precies ontstaan is.

Dat is precies wat ik dacht.

Ik moest de brief niet openen. Ik wist heel precies wat erin stond.

Zorg dat ge om elf uur precies in het station zijt.

De tweeling ziet er precies hetzelfde uit.

Hij is precies degene die je zoekt.

Je komt precies op tijd.

De tweelingbroers zien er precies hetzelfde uit.

De baby zag er precies zo uit als haar moeder.

Ik weet niet precies wanneer ik terug zal zijn.

Wees precies om elf uur bij het treinstation.

Na veel jaren van nadenken kwam ik tot het besluit, dat de zin van het leven precies hierin ligt: de zin van het leven vinden. Ieder van ons is een uniek individu. En elk van ons draagt in zich het vermogen in zijn leven een unieke missie te vinden en te vervullen.

Het vliegtuig landde om zes uur precies.

Hij heeft honderd meter hardgelopen in precies elf seconden.

Hij liep de honderd meter in precies elf seconden.

De politieagent vroeg de oude dame of ze precies kon beschrijven hoe de dief eruitzag.

Niemand weet precies wat er op die winternacht is gebeurd.

Ons vliegtuig vertrok om 18 uur precies.

Deze trein vertrekt precies om negen uur.

Ik herinner het me niet precies, maar ik veronderstel dat het vorige week vrijdag was.

Het gebeurde precies zo.

Dit was precies wat hij zocht.

Dit is precies het boek waar ik naar heb gezocht.

Waarover gaat het precies?

Ik wil precies weten hoe Tom doodging.

Wat wil je precies?

Wat bedoel je precies?

Waar ben je precies naar op zoek?

Mijn huis is precies aan de andere kant van de straat.

Hij is uiterst precies in zijn werk.

Kom zeker precies om zeven uur aan.

Onze leraar komt steeds precies op tijd in de les.

Het duurt een etmaal voordat de zon op precies dezelfde hoogte staat als de vorige dag.

Wat ben je precies van plan te doen?

Wat wil je precies gaan doen met dit geld?

Wat weet je precies over Tom?

Wat zei je precies tegen Tom?

Wat vroeg je precies aan Tom?

Hij zal precies op tijd komen.

De afstand van A naar B is precies gelijk aan de afstand van B naar A.

Hij wist niet precies tot hoelang hij verondersteld was te blijven wachten.

Het onderscheid is niet altijd precies.

Er is precies genoeg tijd om er eentje te drinken.

Niemand weet precies hoeveel mensen er gestorven zijn.

Ik weet precies wat je ging doen.

Precies!

Ik weet niet precies waar ik ben.

Het is precies wat ik wou.

Je moet de trefwoorden precies kiezen.

Dat is niet precies wat ik zei.

Volgens mij weet jij precies wat ik bedoel.

Om precies te zijn, tomaten zijn geen groenten. Ze zijn fruit.

Tom wist niet precies wat Mary bedoelde.

Ik heb een tweelingzus die precies op mij lijkt.

Ik heb een tweelingbroer die precies op mij lijkt.

Wat doe je precies?

Je bent precies de persoon waar we naar op zoek waren.

Tom zag precies wat er gebeurde.

Dat is precies de film die ik wou bekijken.

Hij ziet er precies zo uit als zijn oudere broer.

Hij lijkt precies op zijn oudere broer.

Hij lijkt precies op zijn broer.

Dat is precies het boek dat ik wou lezen.

Dit is precies het boek dat ik wil lezen.

Wat ze jou vertelden, is precies het tegenovergestelde van wat ze mij gisteren vertelden.

Nu is een duim precies gelijk aan 2,54 centimeter.

Ik was precies zoals jij, jong en ambitieus.

Tom lijkt precies op zijn vader.

Ik zou precies hetzelfde kiezen.

Ik weet dat dit niet precies is wat je wilde, maar het is alles wat ik kon vinden.

Wat was Tom precies aan het doen?

Ik had precies hetzelfde gevoel.

Spoelen we even terug; wat heb je hem precies gezegd?

Waar heb je het precies gelegd?

Ik weet niet meer precies wat Tom zei.

Ik herinner me niet precies meer wat Tom heeft gezegd.

Dat is precies wat we nodig hebben.

Niemand weet precies waarom het gebeurd is.

Niemand weet precies wanneer we daar moeten zijn.

Ik heb precies hetzelfde woordenboek.

Het paste precies.

Niemand weet precies hoe een ufo eruitziet.

Ze weten niet precies waarom ze hier zijn.

Also check out the following words: gedicht, taal, werkwoord, gewoonlijk, alleen, gebruikt, derde, persoon, speelt, zeer.