Dutch example sentences with "gestolen"

Learn how to use gestolen in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

Mijn fiets is gisteren gestolen.

Mijn horloge was gestolen.

De politie is er heel goed in om te begrijpen dat iemand mijn creditcard gestolen heeft en een heleboel geld heeft opgenomen. Het is veel moeilijker om ze bij te brengen dat "iemand mijn magische zwaard gestolen heeft".

De politie is er heel goed in om te begrijpen dat iemand mijn creditcard gestolen heeft en een heleboel geld heeft opgenomen. Het is veel moeilijker om ze bij te brengen dat "iemand mijn magische zwaard gestolen heeft".

Haar handtas is gestolen.

Iemand heeft mijn paspoort gestolen.

Wie heeft zijn hart gestolen?

Gestolen goed gedijt niet.

Hij heeft mijn handtas gestolen.

Men heeft mijn fotoapparaat gestolen.

Mijn fiets is gestolen.

Tijdens onze afwezigheid werd er uit ons huis gestolen.

Men heeft mijn tas gestolen.

Of ik ben mijn uurwerk verloren, of iemand heeft het gestolen.

Zijn zak is gisteren gestolen.

Dat is de man wiens auto's gestolen zijn.

Dat is de vrouw wier auto's gestolen zijn.

Zijn auto werd gestolen bij klaarlichte dag.

Iemand heeft het lichaam van het kruis gestolen.

Mijn auto is gisteravond gestolen.

De jongen ontkende de fiets gestolen te hebben.

De man heeft mijn handtas gestolen.

Wie heeft de appel gestolen?

Mijn pen is gestolen.

Hij heeft geld van mij gestolen.

De dief zei aan de politie dat hij niets gestolen had.

De politie had al bijna een maand gezocht naar de gestolen goederen.

Denkt iedereen dat ik het geld heb gestolen?

Men heeft gisteren geld van mij gestolen.

Het gestolen voertuig is teruggevonden op een parking.

Veiligheidsexperten geloven dat de vingerafdruk scantechnologie van Apple kan opsporen of een vinger vast zit aan een levende mens, dus een afgehakte vinger zou een gestolen iPhone nooit kunnen ontgrendelen.

Tom heeft toegegeven dat hij de fiets gestolen heeft.

"Ik denk dat Tom mijn drinken heeft gestolen." "Echt waar? Ik denk niet dat hij zoiets ooit zou doen."

Ik ben kwaad omdat iemand mijn fiets gestolen heeft.

Mijn horloge werd gestolen.

De politie heeft bijna een maand lang naar de gestolen goederen gezocht.

Drie struise kerels hebben hem aangevallen en zijn geld gestolen.

Men heeft mijn fiets gestolen in het museum.

Iemand heeft mijn rijbewijs gestolen.

Gister werd mijn horloge gestolen.

Ik kan niet ophouden aan het gestolen geld te denken.

Iemand heeft mijn portemonnee in de trein gestolen.

Je hebt mijn fles wijn gestolen!

Iemand heeft haar geld gestolen.

Zijn auto werd bij die parkeerplaats gestolen.

Iemand heeft Toms geld gestolen.

Iemand heeft al mijn geld gestolen.

Mijn horloge is gestolen.

Hij heeft het geld gestolen.

Hij heeft geld gestolen.

Mijn mobiele telefoon was gestolen.

Mijn mobieltje was gestolen.

Ik denk dat iemand mijn wachtwoord gestolen heeft.

Iemand heeft mijn vogelpikbord gestolen.

Mijn documenten werden gestolen.

De kunstwerken van Picasso zijn vaker gestolen dan die van enig andere kunstenaar.

De haas heeft een wortel uit de tuin gestolen.

Mijn geld werd gestolen.

Gedraag je toch niet zo paranoïde, ik heb echt geen geld van je gestolen, hoor.

Ik was degene die Maria's diamanten ring had gestolen.

De jongen bestreed de fiets gestolen te hebben.

Mijn zus heeft mijn kleren gestolen.

Mijn dagboek werd gestolen.

Wie heeft de appels gestolen?

Tom heeft mijn paraplu gestolen.

Tom heeft de halsketting gestolen.

Die man heeft mijn portemonnee gestolen.

Ik heb Toms geld gestolen.

Toms fiets is gestolen.

Wat is er gestolen?

Sami's parfum was gestolen.

Ze hebben mijn idee gestolen.

Ik wist niet dat de auto van Tom gestolen was.

Ze hebben mijn tas gestolen.

Mijn camcorder is gestolen.

Dieven hebben de cactussen gestolen van de graven omdat ze meteorologisch geen nut hadden.

Mijn rugzak is gestolen.

Iemand heeft mijn tennisracket gestolen.

Ik denk niet dat Tom degene is die mijn fiets gestolen heeft.

De makelaar heeft het kapitaal van zijn klant gestolen.

Mijn auto is gestolen. Hij staat niet waar ik hem geparkeerd heb.

Hoe wist je dat Tom en Mary degenen waren die je saxofoon hadden gestolen?

Wat heb je gestolen?

Het is gestolen.

Ik ben boos omdat iemand mijn fiets heeft gestolen.

Iemand heeft in mijn kamer ingebroken en mijn portemonnee gestolen.

Ik denk dat mijn koffer gestolen was.

Hij heeft mijn horloge gestolen.

Mary zei dat je haar auto hebt gestolen.

Een zakkenroller heeft in de trein mijn portemonnee gestolen.

Deze man heeft mijn portemonnee gestolen.

Tom zei dat hij wist waar Maria het gestolen geld heeft verstopt.

Ik heb een auto gestolen.

Sami heeft zestigduizend dollar gestolen.

Joe Biden heeft mijn fiets gestolen.

Mijn fiets werd gestolen.

Iemand heeft mijn camera gestolen.

Een schilderij van Van Gogh was uit een Nederlands museum gestolen.

Hoeveel geld heb je gestolen?

Tom is ervan overtuigd dat Maria zijn klarinet gestolen heeft.

Ik heb iets van Tom gestolen.

Also check out the following words: studeren, buitenland, oorsprong, Olympische, Spelen, berg, bedekt, sneeuw, totdat, belde.