Dutch example sentences with "sterk"

Learn how to use sterk in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

In tien jaar zal onze stad sterk veranderen.

Als je later groot en sterk wilt worden, moet je veel spinazie en boterhammen met pindakaas eten.

De waarde van de yen is sterk gestegen.

Het aantal bezoekers wat hij noemt is sterk overdreven: er waren hoogstens zo'n 100 aanwezigen.

Onze honkbalploeg is erg sterk.

Is het ijs 15 centimeter gegroeid in één nacht? Dat lijkt me sterk!

Een leeuw is sterk.

Ik ben zo sterk als gij.

Deze whisky is te sterk.

De hoeveelheid papier die een land produceert, is sterk verbonden met zijn culturele normen.

Hoewel hij zwak was als zuigeling, is hij nu heel sterk.

Melk maakt ons sterk.

Hoewel hij heel oud is, is hij sterk.

Waarom hebt ge graag uw koffie sterk?

Deze koffie is te sterk voor mij.

De wind was sterk.

Hij is zo sterk als een paard.

Hij is zo sterk als een stier.

Ik zou graag in het buitenland rondreizen zolang de yen sterk is.

Mijn broer is klein maar sterk.

Taro heeft een sterk verantwoordelijkheidsgevoel.

Haar geloof in God is erg sterk.

Wat de ene sterk maakt, maakt de andere kapot.

Vrouwen houden van mannen zoals ze van koffie houden: sterk en vurig om hen de hele nacht wakker te houden.

Hij is niet zo sterk als vroeger.

Ze zijn even sterk als wij.

De angst voor het communisme was toen erg sterk.

Deze jongen heeft een sterk, gezond lichaam.

Hij lijkt sterk en gezond.

Ik weet dat je sterk bent, maar politieke druk is nog sterker.

Ze is sterk.

Zij is sterk.

Je bent twee keer zo sterk als ik.

Hij is groot en sterk.

Hij is sterk genoeg om dat op te tillen.

De inwoners van het eiland zijn groot en sterk.

Die bloem ruikt sterk.

Dit koord is sterk, of niet?

Ik ben net zo sterk als jij.

Door de val van het kabinet is het consumentenvertrouwen sterk aangetast.

Het is een goede jongen en hij is heel sterk.

De tong heeft geen botten maar is sterk genoeg om harten te breken.

Hij is niet groot, maar sterk.

Tom is sterk.

De vloeistof rook sterk.

Ik raad je sterk aan dat niet te doen.

Hij is sterk.

Wij verschillen sterk van mening.

Hij is klein maar sterk.

Ze heeft een sterk karakter.

Mijn auto is niet sterk genoeg.

Het is sterk afgekoeld.

Blijf sterk!

Condooms verkleinen de kans op zwangerschap sterk.

Die vrouwen zijn sterk.

Ik ben er sterk van overtuigd dat mannen en vrouwen gelijkwaardig zijn.

Hij is niet zo sterk als eerst.

Hij is niet zo sterk als voorheen.

Mijn liefde voor jou is veel te sterk.

Ik vermoed dat die jongen die zo sterk op jou lijkt, je broer is.

Ik was niet sterk genoeg.

Ik voel me sterk.

Tom is sterk, nietwaar?

Tom is niet sterk.

Ik ben niet sterk.

Sterk leiderschap was nodig.

Zij zijn sterk.

Ik denk dat we een sterk team zijn.

Het regende sterk gisteren.

Mannen zijn erg sterk.

Waarom heb je graag je koffie sterk?

Hij is erg sterk.

Ze is erg sterk.

Zij is erg sterk.

Ik kan je dit restaurant sterk aanbevelen.

De omzet is sterk gestegen maar onze winst is, merkwaardig genoeg, gelijk gebleven.

Tom heeft een sterk verantwoordelijkheidsgevoel.

Toms werkplaats rook sterk naar oplosmiddelen.

Een ketting is zo sterk als zijn zwakste schakel.

Tom heeft een sterk bovenlichaam.

Layla was sterk genoeg om de rivier over te zwemmen.

Deze koffie is erg sterk.

Sterk als een os.

Tom is zo sterk als een os.

Tom is groot en sterk.

Tom ziet er sterk uit.

Wees sterk!

De koffie is te sterk.

Hij ziet er sterk uit.

Die vrouw is sterk.

Jullie waren sterk.

Ze zijn sterk.

Tom is een sterk kind.

Geloof je dat Tom sterk genoeg is?

Ik vind dat je kennis van het Engels, sterk is verbeterd.

De veerkracht is daar sterk afgenomen.

Mennad hielp Baya sterk te zijn.

Mennad hielp Baya met sterk zijn.

Het industriële systeem is sterk afhankelijk van de commerciële televisie en zou zonder haar in zijn huidige vorm niet kunnen bestaan.

Deze bewaker is erg sterk.

Ondanks dat hij als baby zwak was, is hij nu heel sterk.

Also check out the following words: water, hoeven, net, klaar, mee, begon, regenen, broedhen, week, eieren.