Dutch example sentences with "spelen"

Learn how to use spelen in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

Wat is de oorsprong van de Olympische Spelen?

Mijn hobby is gitaar spelen.

Wil je met me spelen?

Ik ga buiten spelen. Ga je mee?

Laten we blindemannetje spelen.

Kinderen spelen met blokken.

Sommige jongens spelen tennis en anderen spelen voetbal.

Sommige jongens spelen tennis en anderen spelen voetbal.

Onze koters zijn altijd de hort op - in de speeltuin, bij vriendjes, op het schoolplein... Zelden spelen ze gewoon thuis.

Ze kan goed piano spelen.

Yumi gaat naar het park om tennis te spelen.

Hij is daar aan het spelen.

Mijn vader heeft me aangemoedigd piano te leren spelen.

Yumi zal geen tennis spelen, toch?

Zwemmen zal de hoofdactiviteit zijn in de volgende Olympische Spelen.

Ik ben te oud om nog met insecten te spelen, zei de jongen.

Hij kan gitaar spelen.

Jon kan geen gitaar spelen.

Kinderen spelen liever dan studeren.

Jane en ik spelen goed piano.

Wij houden van voetbal spelen.

Ik kan niet zo goed tennis spelen.

Hij raadde ons aan sportief te spelen.

Ik houd ervan honkbal te spelen.

Ik kan geen piano spelen, maar zij kan dat.

"Zijn de kindertjes al naar bed, of spelen ze nu nog buiten?" "Ze liggen al lang in de veren."

Laten we honkbal gaan spelen!

Toen hij jong was, placht hij met haar te spelen.

Hij staat erop nog een spel te spelen.

Het is gevaarlijk om met vuur te spelen.

Hij is golf aan het spelen.

De Olympische Spelen hebben plaats om de vier jaar.

Kunt ge schaak spelen?

Een blinde moet niet met de kaarten spelen.

Wij spelen dikwijls schaak.

Het Frans zit dikwijls erg verveeld met de uitdrukkingsdichtheid die het gebruik van voor- en achtervoegsels in het Esperanto mogelijk maakt, maar het trekt zijn plan door te spelen op de keuze van de lexemen.

Tennis spelen is gemakkelijk.

"Kom, kindje", riep ze, "kom spelen!"

"Kunt gij gitaar spelen?" "Ja."

Ik ga tennis spelen.

Yumi zal geen tennis spelen.

Laten we voetbal spelen.

Het is gevaarlijk dicht bij het vuur te spelen.

Volgende maand is het vijf jaar dat hij viool leert spelen.

Laten we na schooltijd tennis spelen.

Ana had geen vrienden waarmee ze kon spelen.

Zij kan piano spelen.

Hij is in zijn kamer aan het spelen.

Muziek beluisteren doe ik graag, en muziek spelen nog liever.

Kunt gij orgel spelen?

Na de school spelen we dikwijls schaak.

Akira kan goed tennis spelen.

De kinderen spelen niet in de woonkamer, maar in de tuin.

"Gaan we tikkertje spelen?" "Wel, waarom niet?"

De jongens hadden de gewoonte bij de buur te gaan spelen.

Stop met spelletjes spelen.

Deze namiddag ga ik spelen met Naoko.

We moeten fair spelen, winnen of niet.

Laten we kaart spelen.

Morgen ga ik voetbal spelen.

U kunt beter ergens anders baseball gaan spelen.

De kat was aan het spelen met een levende muis.

U mag spelen zoveel u wilt.

Aan de andere kant spelen stadgenoten een grote rol.

De spelen zijn geëindigd.

Papa, mag ik buiten gaan spelen?

Wie zal de rol van prinses spelen?

Toen ik de kamer binnenkwam was ze piano aan het spelen.

Alle jongens spelen graag honkbal.

Brood en spelen.

Chopin zit aan de piano en begint te spelen.

Tegenwoordig spelen kinderen niet buiten.

Hij heeft aan de Olympische Spelen deelgenomen.

Morgen gaat hij tennis spelen.

Sta je me toe om piano te spelen?

Ze kan zeer goed piano spelen.

We gingen naar het park om te spelen.

Ze spelen graag in de sneeuw.

Kan men met gekookte spaghetti mikado spelen?

Laat het kind niet met het mes spelen.

Op zondag spelen we dikwijls kaart.

Elke zaterdag spelen we voetbal.

Voor iemand die de essentie niet kent van muziek, lijkt het alsof niets gemakkelijker is dan piano spelen.

De kinderen bleven spelen ondanks de waarschuwing.

Ik heb haar gedwongen piano te spelen.

John kon geen gitaar spelen.

Jongens en meisjes spelen in de tuin.

Kinderen spelen met speelgoed.

Het is leuk om honkbal te spelen.

Basketbal spelen is leuk.

Hij kan beter piano spelen dan ik dat kan.

Hij kan fluit spelen.

Enkele kinderen zijn op het gras aan het spelen.

Tom en Mary spelen tikkertje.

Laten we trefbal spelen.

Oliver vindt het leuk om met Playmobil te spelen.

Ik zal nooit meer terug kunnen spelen.

Hebt ge mijn zoon horen viool spelen?

Ik kan Chopin spelen.

Kinderen moeten spelen.

We waren in het park aan het spelen.

Also check out the following words: Verwacht, belangrijke, geloven, gelooft, stom, normaal, boeg, Japanners, hoogste, houd.