Dutch example sentences with "school"

Learn how to use school in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

Gisteren was u niet op school.

Deze school is opgericht in 1650.

Ga naar school.

Uniformen verschillen van school tot school.

Uniformen verschillen van school tot school.

Dat is onze school.

Ik ga lopend naar school.

Onze school is afgebrand.

Ik was te laat op school.

Ik vind school niet leuk.

De school begint om half negen.

Toen ik nog op de middelbare school zat, stond ik elke morgen om 6 uur op.

Je was niet op school gisteren.

We leren niet voor het leven, maar voor school.

Ik wil niet naar school.

Ik ben net terug uit school.

Waar is je school?

Ik ben op tijd op school gekomen.

Als je vandaag weer een uur op school blijft hangen voor je thuiskomt, dan zwaait er wat.

Ik heb mijn portemonnee verloren op weg naar school.

Ik heb mijn lessen af en ik wil slapen, maar het is alweer tijd om naar school te gaan...

Wat doen jullie vanmiddag op school?

Laten we er na school over praten.

Ik ken niet iedereen op deze school.

De afgelopen tijd is er veel gesproken over de architectuur van de nieuwe school.

Onze kinderen zijn op school, waar zijn die van u?

Toen ik op een openbare school werkte, had ik tien-vijftien leerlingen in de klas.

Na het ontbijt haastte ik me naar school toe.

Hij houdt erg van zijn school.

Ze houdt erg van haar school.

Om zeven uur ga ik naar school.

Ik heb Jane verteld hoe ze naar onze school kon komen.

Er is een nieuwe school in aanbouw.

Hij komt altijd te laat op school.

We ruimen ons lokaal op na school.

Wanneer zal je terugkomen naar school?

Wanneer kom je terug naar school?

Slechts zestien procent van de leraren van deze school is vrouwelijk.

Meneer Bush, directeur van onze school, is afgestudeerd aan Yale.

Hij woont in de buurt van de school.

Japanse middelbareschoolleerlingen gaan 35 weken per jaar naar school.

Verscheidene leerlingen waren niet aanwezig op school wegens verkoudheid.

Bob is geliefd op school.

Hij heeft de school gesticht.

Wij moeten naar school gaan.

Ik ben heel blij dat ik uit de middelbare school ben.

Hij werd zo arm geboren dat hij nauwelijks naar school geweest is.

Ik was deze morgen niet op tijd op school.

Door het ongeval ging ik te laat naar school.

Ik ga naar school.

Zijn broer gaat met de bus naar school.

Schiet op, dan ben je op tijd voor school.

De directeur van de school wil de kantine sluiten en een nieuwe recreatieruimte creëren voor de studenten.

Dat is mijn school.

Ik ontmoette hem juist toen hij uit school kwam.

Tom hoeft vandaag niet naar school.

Hij was gisteren niet op school.

Ik zit op een openbare school.

Mijn oom woont in de buurt van de school.

Mijn huis is dicht bij de school.

Hij geeft handvaardigheidsles op school.

Mayuko gaat naar school met de fiets.

Ik heb de school verlaten toen ik in het zevende jaar zat.

Zij heeft haar potlood op school verloren.

Hij gaf geschiedenis op school.

Hoe vindt ge uw nieuwe school?

Hij zag het ongeval onderweg naar school.

Jane is vandaag afwezig op school.

Hij werd tot de school toegelaten.

Onze school is in het zuiden van de stad.

Onze school bevindt zich in een gezonde wijk.

Ik ga alle dagen naar school.

Elke dag gaat Béla met zijn zoon naar school, want hij is een zorgzame vader.

Ze was dikwijls te laat voor de school.

Omdat ik ziek was ging ik niet naar school.

Hij gaat dikwijls te voet naar school.

Speelt ge tennis na de school?

Twintig minuten waren er nodig om te voet van het station naar de school te gaan.

Ze kwam tijdig op school aan ondanks de sneeuwstorm.

Tom moet vandaag niet naar school.

In de buurt van onze school is een bushalte.

Morgenvroeg om 7 uur neem ik u mee naar school.

Hij vertrekt naar school om zeven uur.

Haast u of ge zijt te laat op school.

Ga niet naar school.

Is uw school ver van uw huis?

De school is verder dan het station.

De school bevindt zich te voet op vijf minuten van het station.

De school heeft Mary een prijs toegekend.

De school zal binnenkort sluiten voor de zomervakantie.

De school legt de vijver eens per maand droog.

Waar gaat ge naar school?

Ik hou niet van school.

De deuren van de school gaan open om 8 uur.

De school heropent in september.

De school begint om negen uur.

Ik was onderweg naar school.

Hij verafgoodde zijn school.

Er zijn eenenveertig leraars en ongeveer achthonderd leerlingen in deze school.

Mike gaat met de bus naar school.

Zonder twijfel is hij de beste sporter van onze school.

Also check out the following words: doodgewoon, schelen, zoek, reizen, zwalkte, doelloos, verkeerd, jonkvrouw, toren, draken.