Dutch example sentences with "jongen"

Learn how to use jongen in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

De jongen zat op een stoel.

Welke jongen is Masao?

De jongen liep weg.

Soms kan hij een vreemde jongen zijn.

De jongen streelde het meisje rond haar kin en kuste haar op haar wangen.

Dit is de jongen.

Ik ben een verlegen jongen.

Ik weet niet zeker aan wie ik dit cadeau moet geven: aan het meisje of aan de jongen?

De jongen is nog nooit in de dierentuin geweest.

Aap, wat heb je mooie jongen.

Zoals de ouden zongen, piepen de jongen.

Ze liet de hand van de jongen los.

Ik ben te oud om nog met insecten te spelen, zei de jongen.

Een jongen of een meisje?

Als jongen ging ik altijd vissen.

Als die jongen niet dood was gegaan in het verkeersongeval, was hij nu een student geweest.

Volgens wat zij zeggen kan die jongen heel goed zingen.

Iedereen looft de jongen.

De jongen draagt een bril.

Ik roep de jongen, en hij komt.

Hij is een jongen, zij is een meisje.

De jongen heeft de vogels verjaagd.

"Ik ben Japanner", antwoordde de jongen.

De jongen liep weg zonder om te kijken.

De jongen veranderde niet van gedacht.

Zoals de ouden zongen, zo piepen de jongen.

De jongen probeerde een man te zijn en dus niet te wenen.

Ik ergerde mij aan de jongen, omdat hij lui was.

De jongen greep de hond bij de staart.

Kijk hoe de jongen springt.

De jongen ontsnapte aan verdrinking.

Hij is een grote jongen.

Aan elke jongen stelde ik drie vragen.

De jongen die daar staat is mijn zoon.

De jongen zweeg.

De jongen heet Shintaro Wada.

De jongen beweerde te kunnen lezen, maar hij hield zijn boek omgekeerd.

In haar twintig eerste levensjaren werd ze dikwijls voor een jongen gehouden.

Zijt ge al verliefd geweest op een jongen?

De jongen verstopte zich achter de deur.

Tom is een te eerlijke jongen om te liegen.

Ik zag de jongen met bruine schoenen.

Wat een grote jongen is hij!

De moedige brandweerman redde een jongen uit het brandende huis.

Hij is geen jongen meer.

Deze jongen spreekt alsof hij al volwassen was.

Walvissen zijn zoogdieren. Anders gezegd, ze voeden hun jongen met melk.

De jongen sliep acht uur.

De jongen deed zijn sportschoenen aan en liep naar buiten.

De jongen reed voor het eerst op een paard.

De jongen op wie zij wacht is een vriend van mij.

En de jongen groeide.

Dat meisje lijkt wel een jongen.

Ik ken die jongen daar.

Anders dan vogels, die hun jongen voeden en beschermen, verlaten vissen hun kroost.

De jongen ontkende de fiets gestolen te hebben.

De politieman nam de jongen het mes af.

Tom is geen luie jongen meer.

Je bent zo'n schattige jongen.

De jongen is in staat tot diefstal.

Die jongen spreekt alsof hij een volwassene is.

De jongen spreekt alsof hij een man is.

Die jongen praat alsof hij een volwassene is.

De jongen heeft dorst.

Een jongen van zeventien is vaak even groot als zijn vader.

Je bent een goede jongen.

Je bent zo'n goede jongen, Tom!

Elke jongen heeft zijn diploma gekregen.

Dit is de jongen die je horloge heeft gevonden.

Die jongen eet niet.

De jongen is aan het zwemmen met zijn vrienden.

De jongen gooide een steen naar de kikker.

De jongen springt.

Deze jongen is intelligent.

Ze houdt van de jongen alsof het haar eigen kind was.

Zwijg en luister, jongen!

Het was dus een jongen van tien jaar.

Ik ben een jongen.

Waar heb je de jongen gezien?

Waar hebben jullie de jongen gezien?

Waar heeft u de jongen gezien?

"Ik wil dingen kopen", zei de jongen.

De jongen groef een graf voor zijn hond die gestorven was.

Deze jongen heeft een sterk, gezond lichaam.

De jongen koopt een hond.

Toen ik een kleine jongen was ging ik vaak samen met mijn broer vissen aan de rivier.

Ik heb twee kinderen, een jongen en een meisje.

Ik gaf die arme jongen een kleinigheid.

De leerkracht liet de jongen naar huis gaan.

De jongen die de auto aan het wassen is, is mijn broer.

Als ik een jongen was zou ik op honkbal kunnen gaan.

De jongen die aan deze kant staat is mijn zoon.

Hij heeft een kleine jongen van de verdrinkingsdood gered.

Ik vond hem een bekwame jongen.

De jongen opende het venster, hoewel zijn moeder het hem verboden had.

De jongen duwde zijn bord weg.

Kijk, die mooie jongen.

De jongen verkeerde duidelijk in slechte gezondheid.

Deze jongen eet geen snoep.

Ik ben maar een kleine jongen.

De jongen is heel eerlijk.

Also check out the following words: plegen, verdrietig, enigszins, uitgelegd, leerde, spekje, sturen, Trang, risico's, precies.