Dutch example sentences with "broer"

Learn how to use broer in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

Het is van mijn broer.

Hij is Taro's broer.

Zijn broer is afgelopen maand overleden.

Ida was uit haar humeur omdat ze voor haar rijexamen was gezakt. Haar broer wilde haar wat opbeuren met een grap, maar die schoot bij haar in het verkeerde keelgat, waardoor ze tegen hem uit haar slof schoot.

Mijn broer heeft het plan niet alleen opgesteld, maar ook uitgevoerd.

Heet je broer Aleksej?

Zijn oudere broer is afgelopen maand overleden.

Als u de zussen Orleanu ontmoet, nodig ze dan uit voor Ruxandra's verjaardag. En vergeet hun broer niet.

Ik heb één broer en twee zussen.

Ik ging naar de bioscoop met mijn broer.

Dat is van mijn broer.

Bob was wat dikker dan zijn broer.

Hij is niet zo slim als zijn broer.

Mijn broer is zeker ziek.

Zijn broer en hij zijn twee handen op één buik.

Mijn vader en mijn broer werken in een fabriek.

Bill en zijn jongere broer lijken helemaal niet op elkaar.

Mijn broer is net zo groot als ik.

Ik liet mijn broer mijn fiets repareren.

Ik heb geen broer.

Mijn broer kan zeer snel lopen.

Ken jij zijn oudere broer?

Hij is de oudere broer van Taro.

Hij is de jongere broer van Taro.

Zijn broer gaat met de bus naar school.

Mijn broer heeft een goed geheugen.

Mijn broer vindt horrorfilms leuk.

"Dima, "zei Al-Sayib streng, "je weet dat je als een broer van een andere moeder voor me bent, maar... een Arabier bedriegen is onvergeeflijk. Aju!"

Hij houdt van auto's, terwijl zijn broer ze haat.

Mijn zus is ouder dan mijn broer.

Uw broer heeft mij gezegd dat ge naar Parijs geweest zijt.

Hij is mijn jongste broer.

Hij is mijn broer.

Mijn broer is oud genoeg om alleen te reizen.

Mijn broer is een idioot.

Dit is mijn broer.

Mijn broer studeert aan de universiteit van Kobe.

Zijn oudere zuster is ouder dan mijn oudste broer.

Mijn broer is student.

Ze had geen broer.

Van de vader kreeg ik een boek, en van de broer een pen.

Vergeleken met zijn broer is hij niet erg intelligent.

Mijn broer heeft haar van in het begin geminacht.

Hij leende geld van zijn broer om het verlies van zijn onderneming goed te maken.

Mijn broer was twaalf jaar toen hij zich voor volksliederen begon te interesseren.

Beeld u een probleem in als het volgende: veronderstel dat de auto van uw broer een ongeval gehad heeft.

Mijn broer laat u van harte groeten.

Hij heeft minder geduld dan zijn broer.

Ken je mijn broer Masao?

Kent u mijn broer Masao?

Kennen jullie mijn broer Masao?

Hij was fier op zijn broer.

Ik ben fier op mijn broer.

Het is die van mijn broer.

Ze verwarde mij met mijn broer.

Uw broer vraagt om hulp.

Ik deel een woning met mijn broer.

Breng uw broer mee.

Ik vraag mij af waar uw broer naartoe is.

Zijn broer is nog groter.

Dit boek is niet van mij, maar van mijn broer.

Mijn broer bleef twee dagen in Rome.

Mijn broer heeft mij aangeraden met roken te stoppen.

Mijn broer heeft mij een schattige pop gegeven.

Mijn broer is vorig jaar gestorven aan kanker.

Wie van hen is uw broer?

Ik word dikwijls vergeleken met mijn oudere broer.

Mijn broer is twee jaar ouder dan ik, maar hij is drie centimeter kleiner.

Mijn broer houdt zich bezig met kankeronderzoek.

Hij is niet mijn broer. Hij is mijn kozijn.

De fiets die daar staat is van mijn broer.

Ik heb tennis gespeeld met mijn broer.

De broer schreef een brief aan de zus.

In de kamer van mijn broer is het altijd een puinhoop.

Hij heeft niet deelgenomen aan de samenzwering. Het was zijn broer, en niet hij, die tegen de regering was.

Ik hoop dat het beter gaat met uw broer.

Mijn broer gaf mij een broek.

John is mijn jongste broer.

Dit is mijn broer. Ziet hij er niet knap uit?

Ik heb een oudere broer.

Mijn broer is gezond.

Mijn broer is naar tv aan het kijken.

Mijn broer is klein maar sterk.

Mijn broer heeft geen beroep nu.

Ik heb zijn roman niet gelezen en mijn broer ook niet.

Toen hij het lawaai hoorde begon mijn broer te huilen.

Mijn broer kan autorijden.

Ik gaf mijn broer een woordenboek.

Mijn broer is ingenieur geworden.

Ik kon mijn broer niet vinden die ik moest zien aan het station.

Mijn broer staat altijd voor mij op.

Hij is mijn oudere broer.

Waar is uw broer?

Het is moeilijk u van uw broer te onderscheiden.

Breng je broer ook mee.

Hij is een vriend van mijn broer.

Bill nam zijn kleine broer mee naar de dierentuin.

Hij is eerlijk en vlijtig, maar zijn broer is helemaal het tegenovergestelde.

Mijn broer heeft geen geld.

Toen ik een kleine jongen was ging ik vaak samen met mijn broer vissen aan de rivier.

Ik ben ouder dan uw broer.

Also check out the following words: wei, vol, kikkers, breed, rivier, liepen, langs, verveel, woon, pijn.