Dutch example sentences with "bang"

Learn how to use bang in a Dutch sentence. Over 100 hand-picked examples.

Wees niet bang om fouten te maken wanneer je Engels spreekt.

Als ik je wilde bang maken, zou ik je vertellen waar ik een paar weken geleden over gedroomd heb.

Ik ben bang om te vallen.

Zij is nergens bang voor.

Ik ben bang dat hij in gesprek is.

Ik ben bang dat de lijn bezet is.

Moeder was bang dat ik vies zou worden.

Wees niet bang om fouten te maken als je Engels spreekt.

Een verbrand kind is bang voor het vuur.

Kikkers zijn bang voor slangen.

Hij is bang fouten te maken.

Er is niks om bang voor te zijn.

Je hoeft niet zo bang te zijn.

Wees niet bang.

Ik ben bang voor wilde dieren.

Je mag niet bang zijn om fouten te maken als je een vreemde taal leert.

Natuurlijk zou ik willen gaan, maar ik ben bang dat ik het te druk heb.

Ik was bang dat ik misschien in slaap zou vallen achter het stuur.

Ik ben bang voor aardbevingen.

IJshockeyschaatsen vind ik maar niks, ik ben veel te bang dat ik achterover kieper als ik die aanheb.

Ze is nergens bang voor.

Ik ben niet bang.

Wees niet bang om een fout te maken.

Ik ben bang dat de dingen verkeerd zullen uitdraaien.

Hij is erg bang van honden.

Toen ik de informatie op de radio hoorde werd ik heel erg bang.

Ik ben bang dat het gaat regenen.

Jullie zijn bang voor hem.

Jij bent bang voor hem.

U bent bang voor hem.

Ze zijn bang voor hem.

Ik ben bang dat ik je boos zou maken.

Ik ben bang van wilde dieren.

Sommige mensen zijn bang voor spinnen.

Kinderen zijn soms bang van het donker.

Ik ben niet meer bang.

Het gezicht van de vijand maakt mij bang, want ik zie de gelijkenis met het mijne.

Hij is niet bang voor aanvallen.

We zijn niet bang voor de dood.

Hij is niet bang voor de dood.

De gitarist van Bang wordt volgens een aankondiging door de woordvoerder van de groep voor de tweede keer vader.

Zij zijn niet bang voor aanvallen.

Ze werd bang toen ze de man opmerkte die haar volgde.

Ze zijn niet bang van de dood.

Ik ben bang dat het morgen gaat regenen.

Ik was erg bang in het vliegtuig.

Ik ben bang dat er geen koffie meer over is.

Als mensen ziek zijn, zullen ze zich bang en bezorgd voelen. Ze voelen dat ze de geest kunnen zien.

Heldere hemel is niet bang van de bliksem.

Ik ben van niets bang.

Kikkers zijn bang van slangen.

Mary denkt dat Tom bang is van het engagement.

Hij was bang dat je op hem ging schieten.

Ze is bang voor onweer.

Ze was bang de baby wakker te maken.

Ik was bang dat je gefaald had.

Mary is bang voor spinnen.

Alhoewel ze een kind was, was ze niet bang.

Ze was een kind, maar ze was niet bang.

Het kind is bang in het donker.

Je hoeft niet bang te zijn om fouten te maken.

Ben je bang voor Tom?

De katten zijn bang voor water.

Als hij maar een hond ziet, wordt hij bang.

Ze was bang voor de hond.

Het meisje was bang voor haar eigen schaduw.

Ik ben helemaal niet bang.

Wees niet bang om fouten te maken.

Ik ben bang voor spinnen.

Hij is bang voor de zee.

Ik heb hem niet de waarheid verteld, omdat ik bang was dat hij boos zou worden.

Ik ben bang voor het donker.

Waarom zijn mensen bang voor jou?

Ik ben niet bang van Tom.

We kunnen een kind met gemak vergeven wanneer hij bang is voor het donker, maar de grote tragedie van het leven gebeurt wanneer volwassenen bang zijn voor het licht.

We kunnen een kind met gemak vergeven wanneer hij bang is voor het donker, maar de grote tragedie van het leven gebeurt wanneer volwassenen bang zijn voor het licht.

Ik ben bang van niet. Omdat ik niet zoveel geld heb ben ik niet in staat om je te helpen.

Hij was bang uitgelachen te worden.

Hij is bang voor de honden.

Nu zijn we bang voor het paradijs dat we hebben gebouwd.

Ik ben bang dat de boot zinkt als we meer dan zeven mensen meenemen.

Tom is niet bang te experimenteren.

Ben je bang om te sterven?

Hij vraagt zich af of je bang bent voor slangen.

Ik ben bang dat het hem niet lukt.

Tom maakte ons bang.

Ik ben bang.

Ben je bang van de stilte?

Simon is bang in het donker.

Als ik bang geweest was voor jou, dan was ik niet gekomen.

Heb ik jullie bang gemaakt?

Ik zou hem alles verteld hebben, maar ik ben bang.

Hij is bang van de zee.

Ben je niet bang?

Ik ben zo bang.

Ik ben zelf ook bang.

Tom gaf toe dat hij bang was.

Ben jij niet bang, Tom?

Ben je niet bang, Tom?

Ze zijn bang voor Tom.

Ze zijn bang voor ons.

Also check out the following words: Loop, langzamer, Paarden, dieren, Verdwijn, IJdelheid, der, ijdelheden, Lucht, leegte.