← Conjugate another Dutch verb
All 53 verbs. Click to view a conjugation table.
naaien, nadenken, naderen, nagaan, nagelen, nakijken, nakomen, nalaten, namaken, narcotiseren, nasaleren, naslaan, nationaliseren, naturaliseren, navigeren, nazenden, nazetten, nazien, neerdwarrelen, neerkletteren, neerkomen, neerkrabbelen, neerlaten, neerleggen, neersabelen, neersijpelen, neerstorten, negeren, negligeren, nemen, nestelen, netelen, neuken, neurotiseren, neutraliseren, neuzelen, nevelen, niezen, nijgen, nijpen, nitreren, nivelleren, niëlleren, noemen, nomineren, nopen, normaliseren, normeren, noteren, notificeren, notuleren, nuanceren, nummeren.